Inhoudsopgave
[Deel 1]
Guido Gezelle
(1 Mei 1830-27 November 1899)
Bronnen voor de Gezelle-studie
Tekstcritische verantwoording:
Dichtoefeningen
Prospectus
Tot de studenten van 't Kleen Seminarie te Rousselaere
Principium a Jesu
Quae est ista
Aan Onze Lieve Vrouwe onbevlekt ontvangen
Aanroepinge
De mandelbeke
Op de kust van Westvlanderen
Boodschap van de vogels en andere opgezette dieren
De roep des Heeren
Het schrijverke
Onze bewaarengel
Aan de eerweerdige heeren Petrus, Vitalis en Victor Carlier
De vierbake des levens
Vreugd
De blomme
Het weezenkind van Sina
Aan de Eerw. Moeder der Grauwe Zusters te Rousselaere
Aan de landslieden van Ardoye
Pastor Boone
O 't ruischen van het ranke riet
Schippers terugkomst
Excelsior
De waterspegel
Het Vlaamsche Woord
Het kindeke en het graf
Vlanderens kroone
Aan de leeuwerke in de lucht
Pachthofschilderinge
De wagen der tijd
Hij rees
De berechtinge
Op gebroedren!
De beltrommel
Antwoorde aan een vriend
Rorate coeli!
Bruiloftlied
Mondamin
De kloostermaagd
Het stoomgevaarte
De averulle en de blomme
Binst het stille van den nacht
Brief
Aan Maria
Tehuiskomst na de priester wijding
Audite coeli quae loquor...
Cantemus Domino Gloriose
Aanmerkingen
Verantwoordinge
Kerkhofblommen
Kerkhofblommen
Bezoek bij 't graf
Nog eens
Jaargetijde
Het kruis
Uit het Italiaansch
R.I.P.
Het kindeke van de Dood
Gouden roozen
Zielgedichtjes
I
Lod. Joh. Dewulf
II
Alois de Kiere
III
Hendrik L.B. Groensteen
IV
Gulihelmus van Slimbrouck
V
Johannes-Fr. Callebert
VI
Desideer J. van Haute
VII
Petrus F.J. Salembier
VIII
Coleta L. Spillebout
IX
Emiel J. Bossaert
X
Advokaat S.
XI
L.L.D.
XII
Johannes Felix De Bal
XIII
August A.N. van Doorne
XIV
Aan Justine van Doorne
XV
Aan dezelfde
XVI
Cordula Coussement
XVII
Alfons Danneels
XVIII
Florentia Justina de Roo
XIX
Amelia van Severen
XX
Eugeen Remi Fiers
XXI
Vader en moeder Gezelle
XXII
Emiel Fr. van Tyghem
XXIII
Albert Karel Eggermont
XXIV
Hendrik de Meere
XXV
Coleta de Brabander
XXVI
Theophiel de Smet
XXVII
Bruno Clement
XXVIII
Jules van de Putte
XXIX
Octavie van Acker
XXX
Julie Marie Derouck
XXXI
Anna Katharina Vercruysse
XXXII
Katharina Rosa Six
XXXIII
Blanche Malfait
XXXIV
Blanche Malfait
XXXV
Julius de Stoop
XXXVI
Octavie Rosalie de Coene
XXXVII
Caelina Maria Noppe
XXXVIII
Pauline Pharailde de Meere
XXXIX
W.R.A.K.
XL
K.J.A.A. de Muynck
XLI
Op de dood van gelukzaliger gedachtenisse
Pius IX
XLII
Fideline Louise van de Voorde
XLIII
Emma Maria Prevost
XLIV
Francisca Messiaen
XLV
Romanie Declercq
XLVI
Ridder Adolf Loosveldt
XLVII
Emerentiana Prudentia Claeys
XLVIII
Theodoor Sabbe
XLIX
Felix A.J. Baron Bethune
L
Eduard Devettere
LI
M.V.J.M. van de Walle
LII
Jan B. Benoit
LIII
S.V.C.
LIV
E.H. Dhoop
LV
Melanie Virginie Velghe
LVI
Felix Jacob Popelier
LVII
Marie L. van den Broucke
LVIII
Helena Naert
LIX
Gerard J.G. Malfait
LX
Louise Pauline Delanglez
LXI
Julie M.E.H. Baelde
LXII
Amelie Bekaert
LXIII
Virginie Joyeuse
LXIV
Charlotte Verougstraete
LXV
Gustaf Josef Naessens
LXVI
Karel Gustaf Damman
LXVII
Rosalia F. Deroost
LXVIII
Fideline Marie Verhaege
LXIX
Hortense Leonie Verschuere
LXX
Eduard I. van de Beugerie
LXXI
Karel Const. Sanderville
LXXII
Marie Therese Denys
LXXIII
Johannes Mulleman
LXXIV
Octavie Bouve
LXXV
Auguste Louis Wostijn
LXXVI
Elodie de Sloovere
LXXVII
Frederijk de Coene
LXXVIII
Jules Ferd. Rosseeuw
LXXIX
Hendrik Conscience
LXXX
Christina Desmet
LXXXI
Marie Katharina Ducatte
LXXXII
Clotilde M. D'Heedene
LXXXIII
Pieter Jacob Scherpereel
LXXXIV
Leo Clement
LXXXV
Constantia Terras
LXXXVI
Rosalie A. Huysentruyt
LXXXVII
L.E. Vanderghinste
LXXXVIII
Maria J.J. Rollier
LXXXIX
Marie Louise Desloovere
XC
Alfons A. Tempelaere
XCI
Octavie S. de Vlaminck
XCII
August Cam. Beuselinck
XCIII
Marie Louise Courtens
XCIV
De moeder van Peter Benoit
XCV
Amand Andries
XCVI
Clementina E. Dendauw
XCVII
Deken L.-L. de Bo
XCVIII
Leonie Lybeert
XCIX
Maria Elisa Dewitte
C
M.T.E.D.P.
CI
Justine Hage
CII
Gustaaf E.J. de Jaeger
CIII
Frans Bruyneel
CIV
Albrecht H.M. Benoit-Delbaere
CV
Gillis L. Steyt
CVI
Isidore Peperstraete
CVII
Rosalie Herman
CVIII
Anna G.M. d'Heygere
CIX
Julie Hage
CX
Eduard J. van Elslander
CXI
Cyriel Naert
CXII
Leo van Robaeys
CXIII
Honoré J.B. Jacobs
CXIV
Michiel Schoeman
CXV
Marie Louise Rijsman
CXVI
Emiel Joseph Carrette
CXVII
Georgette de Witte
CXVIII
Amelberga V. de Vlaminck
CXIX
Elisa A.M. Terrière
CXX
Christiaan J.A. de la Croix d'Ogimont
CXXI
Germana van de Walle
CXXII
Elisa Justine Poignie
CXXIII
J.N.A.
CXXIV
Gerard Joseph Tacquet
CXXV
E.H. Victor van Coillie
CXXVI
Eerweerde pater Ameet Vyncke
CXXVII
René Camille Vermote
CXXVIII
Elvina Marie Mulleman
CXXIX
Blanka Sidonia Soete
CXXX
Sophie Amelie Leplae
CXXXI
Victoria Soete
CXXXII
Jan Ferdinand Moerman
CXXXIII
Pieter Joseph de Baecke
CXXXIV
Hector Berat
CXXXV
Adolf Goddaert
CXXXVI
Amedeus J.M. Donck
CXXXVII
Therese Théart
CXXXVIII
Eerw. H. Emile de Monie
CXXXIX
Jan Baptist van Lent
CXL
Gustaaf Adolf Andries
CXLI
Amandine Martin
CXLII
Philomena Maria Libbrecht
CXLIII
Rosalie Sophie Louw
CXLIV
Ernest P.E. Wallays
CXLV
Eduard J.L. van der Mensbrugghe
CXLVI
Felix Verniers
CXLVII
Hoogeerw. Heer D.P.A. De Haerne
CXLVIII
Stephanie Ameye
CXLIX
Zulma Helena Boutens
CL
Eerweerde zuster Marie-Stanislas
CLI
Leo de Konninck
CLII
M.D.V.H.
CLIII
Marie Lantoine
CLIV
Bertha Louise Huyghe
CLV
Leo E.P. Lauwers
CLVI
Louise Porte
CLVII
B.S.
CLVIII
N.
CLIX
Eerw. pastor P. Busschaert
CLX
Vincent Holvoet
CLXI
Clohilde Ph. Scherpereel
CLXII
Octavie V. Maes
Aanteekeningen
Aanhangsel
Varia
De dood
Allerzielen
Opschrift
Over het lijk van Zaliger Heer Karel Verriest
Latere zielgedichtjes
CLXIII
N.N.
CLXIV
Adolf Couckuyt
CLXV
Herman R.M. Van Oye
CLXVI
Pieter J. Boudewyn
CLXVII
Eerw. pater L. Marques
CLXVIII
Adelheid S. Depotter
CLXIX
Emile J. Vandeputte
CLXX
Eerw. pater C. Lievens
CLXXI
Ferdinand Maes
CLXXII
Constantia F. Hage
CLXXIII
Eerw. pater A.J. Leroeye
CLXXIV
Silvie Coussement
CLXXV
Mathilde P.J. de Baets
CLXXVI
Eugenie A. Demets
CLXXVII
Karel Josef Claeys
CLXXVIII
Flora H.M.J.G. Vanderghote
CLXXIX
Ernest P. Vandekerckhove
CLXXX
Oscar Willems
CLXXXI
Aan mejuffrouw Constance Teichmann
CLXXXII
Eerw. heer Aud. Lootvoet
CLXXXIII
Margarita M.L. Beyaert
CLXXXIV
Maria A. Terrière
CLXXXV
Leo Jan Delbaere
CLXXXVI
Marietjen Dewispelaere
CLXXXVII
Lodewijk K.M.J. van Caloen
CLXXXVIII
Eerw. heer Jules Verschaeve
CLXXXIX
Ter Zaliger Gedachtenisse van de
gesneuvelde,
of anderszins overledene
priesters, kloosterlingen,
bekende en onbekende landslieden
CXC
Clothilde Desmet
CXCI
Eerw. heer Aug. Delancker
CXCII
CXCIII
Gedichten, Gezangen en Gebeden en Kleengedichtjes
Opdracht aan mijn weledelen Heer
Mr. Jos. A. Alberdingk Thijm
O. EQ. S. GR. M.
Antwoord
Ter inleidinge
Kruiske kruiske goed begin
De tale des vaderlands
O dichtergeest
Oneigene
Non praevalebunt
Gij leeft dan nog
Ergo erravimus
Regina Coeli
O lieden van te lande
Aurora
Onendig wezen
Jesu
Kerstdag
De zang der bruiloft
Tot de zonne
Tot de mane
Hulpe
Ach!
Jesu liefste Jesu mijn
Het meezennestje
O lied
Morgenstond
Hoort
En durft gij mij
Jesu waar 't den mensch gegeven
Schuldeloos blommeke lief
Gelukkig kind
O 'k sta mij zoo geren
Dank, o die mijn zonden
God is daar
Op stake op steen
Wat zijt gij toch
Gij badt op eenen berg
Bezoek bij het alderheiligste
Blijdschap
Waarom en kunnen wij niet
Geen blijder stonde
G'hebt dan ook dat bitter water
Ach hemellawerke
Hei da lieve dreupel water
Hangt nen truisch
Hoort 't is de wind
Zonde
Brief
Hoe vaart gij
Mocht ik in de ziele u schrijven
Poucke
Vaart voort
Mocht ik
Hoe licht is toch de sparke vier
Zoo menig blomme
O vriend wat schaadt of baat het ons
Ik misse u
Een wijzer woord
't Edele spel der vlugge schaverdijnders
Pro Christo legatione fungimur
Taalgeleerdheid
Priester
Aan Ameet Vyncke
Tranen
Zoo welkom als de bie
Een bonke keerzen kind
Dien avond en die rooze
Aan den voorgaande
Van de wilgen
Polydor gij kind van Vlanderen
Een dreupel poesij
Gij dichter die de leeuwerk zongt
Pas op Mon
Rammentati
Blijde kinderen
Weerom de vrije klok
Wie zijt gij
Kom e keer hier
Maar half
Super flumina
Aan Elodie Willemijns
Aan L...
Aan Gabrielle Verriest
Eerste communie
Eerste communie
Eerste communie
't Laatste
's Avonds
Nu of nooit
Driemaal XXXIII Kleengedichtjes
Eerste XXXIII
[Met 't Kruis in top]
[Hooger als mijn oogen dragen]
[De sterke vrouw, waar Salomon]
[Blank papier, war schrijft men op uw]
[Jesu, wijs en wondermachtig]
[Ware 'k een bietje en de buiken mijn]
[Als de ziele luistert]
[kouten met malkaar gezwind]
[Het bietje maakt den heuning en]
[Zinge wie dat lust te zingen]
[De maaier zingt een zomerliedtje]
[Gewekt het stramme dichterbloed]
[Wereld, die maar en]
[Weêrom! Weêrom! Wie toomt er mij]
[Vlugger als de wind die vliegt]
[Een vrouw genaakte Uw kleed, o Heer]
[Heere, God van hemelrijken]
[o Vrije, vlaamsche poësis]
[God, hoe kan de mensch toch boos zijn]
[De goe de goe gedachten]
[Gelukkig die Gods woord]
[Hoe schoon de morgendauw]
[Janneke]
[Ik jeune mij daarin]
['k Zat bij nen boom te lezen]
[Hebt compassie]
[De Vlaming staat zijn eigen taal en zeden af]
[Ach, hoe dikmaals was 't mijn lot niet]
['n Spreekt van harpe of snaargeluid]
[Niet waar, de dichter, 't arme mensch]
[Ne keer dat ik achter de baan]
[o Mocht ik]
[Daar liep een dichtje in mijn gebed]
[Verloren, verloren]
Andere XXXIII
[Ware wijngaard, Jesu-Christe]
[Alles zweeg... mijne oog, geloken]
['k Gebruik uw giften niet, o God]
[Gaat van mij - o bittere woorden!]
[Gelijk het brood van terruwen]
[Heer, mijn hert is boos en schuldig]
['t Zij wie het huis ook bouwt]
[Brandt los, mijn hert, van al dat uw]
[Morgen, morgen]
[Weet gij waar de wind geboren]
[Ziel, die God mij schonk, onraakbaar]
[Ach, hoe dikwijls ben ik toch gegaan]
[Luidt op, gij vlaamsche liederzang]
['t Was in de blijde mei]
[Hoe zoet is 't tusschen broederen twee]
[Heil u, moeder]
[Vele menschen zijn in nood]
[De vlaamsche tale is wonder zoet]
[Van Gent naar Geeraartsbergen]
[De snee lag op de daken]
[Men zei: De liefde is sterk]
['t Regent, 't regent]
[Gij zegt dat 't vlaamsch te niet zal gaan]
[Wie kander kooren zien]
[Tokt op eene ijdele ton ton ton]
[Gij, priester, zijt het zout der aarde]
[Waar is, waar is 't gelukkig oord]
['t Is de Mandel, die, in 't stille]
['t Groeit een blomken in de weiden]
[Trede ik nog in 't mul der aarde]
[Deze eerde dronk eens bloed en riep]
['k Hoore tuitend' hoornen en]
[Vaartwel! Dat schoone woord]
Laatste XXXIII
[Klaar bloed en louter wonden]
['t Pardoent, en op de klokke slaat]
['k Lag ter aarden en 'k aanbad u]
[Hoort, de winden buischen]
[De wind die uit het kooren waait]
[Eén koorengraan]
[o Mensch, wat zijt gij groot en kleen]
[Zoekt genuchten]
[Die verschgeroerde grond]
[Egelentieren roosken, roosken]
[Hoe lief is 't, op nen loovertak]
[Hoe stille is 't als de donder dreegt]
[Aanschouwt hoe dat ze lacht]
[Overal en allenthenen]
[Caecilia, weledele maagd]
[Men zei: Gij sterft]
[Slaapt, slaapt, kindtje slaapt]
[Hoe rookt en rijdt het rad gezwind]
[Heildiedig komt ge, of weêr]
[Doet dit te mijne indachtigheid]
[Niet ooit en hebbe ik vrij gezongen]
['k Heb reken jaren lang gemaakt]
[Vereerd met uw goed nieuws]
[Of ik mijn herte mocht]
[Album, uwe naam is valsch]
[Ach, mijn bietje, gij zingt zoo schoone]
[Timpe, tompe, terelink]
[Zonder tik of tinte daarin]
[Houdt dat wel in uw gemik]
[Heer Professor]
['t Is nacht]
[Ach, wilt mij gehulpen]
[Die drie-en-dertig jaar]
Rijmreken nageldeuntjes, spakerlingen, etc.
[Die 't Kruis niet en draagt]
[Geeft God uw hert, aleer 't aan mij]
[Zoete lieve Dichterengel]
[Die geen taal heeft]
[Weg, weg, met de tale]
[Wie zijt gij die wet geeft]
[Zoo spreke en]
[Het bloed des volks roept: Vlaamsch]
[Mocht ik nooit een dag beleven]
[Vergeefs zal ooit onschoone hand]
['k Sta geren te midden]
[Mij spreekt de blomme een tale]
[Komt, die weet van dichten]
[De maan die deur]
[...lijk letteren op]
[De nacht in heure onzichtbaarheid]
[Zacht is uw hand, o windeke]
[Water dat voorbij mij vaart]
[Daar staat hij, zoo]
[... dat blauw 'k en weet nie' wat]
[Het kooren is geborgen]
[Door ongebaan]
[Ach licht en is het lot van al]
[Leven is maar leed en lijden]
[Wat weegt er op mijn hert]
[Geen zwaarder wegend kruise]
[Reeds jaren hert in hert]
[Komt, o Zonne, en zendt uw' stralen]
[Ach droomen, droomen]
[Confiteor! ik heb mis gedaan]
[En terdt, al waart gij leeuwenfel]
[Kunt gij, God, den mensch nog goed doen]
[Bemint niet al]
['k Peize op al, 'k en peize op U niet]
[...een hulpend hand]
[Dank, o God, dat Ge uit het kwaad ook]
[Denkt aleer gij]
[Milde en goed, zoo wilde ik wezen]
['n Stelt uw hert]
[Och, of al de menschen, of ik]
[Hadde ik al de schatten van de]
[Rijmkes uit de kinderkamer]
[Men scheert geen ei]
[Hij hinkelde, hij winkelde]
[Ik sloeg hem zulk nen daverslag]
[Inke]
[Zingen dat willen wij]
[Gij wacht wellicht]
[Vreest God, maar vriend]
[Tot wederzien, tot wederzien]
Bloembladeren
[Einde en al van mijn bedrijven]
[Maria! meer dan mensch]
[o Zoete lieve hemelster]
[o Sterren, sterren, hooge en trotsch]
[Zijt kind]
[Betaal mij met]
Liederen, eerdichten et reliqua
Kruislied
Goeden dag
Jesu allerliefste kind
Philip Verhulstens eergedicht
Gewijde klok
Athalie
't Klooster van Bethel te Brugge
Tafelliedeken
In foco amor mi mise
Baron van Zuylen
Groeninghe
Zuster Philomene
Sint Josephs leere
O Maria die daar staat
Harlebeke
Sint Hubrechts dag
Bruiloft
De eerste ode Horatij
David
Temmerman
Lofzang der Zonne
Jong bloed
Lampernesse
Niet
E.H. Evarist Priem
Aan Edmond
De keerse en de koperen kandelaar
Drank
Pastor Pieter's feestdag
Die viervlaghe
Over tabel bij A.V.
Dank na de Heilige Misse
Torrebrand
Houthulst
Mevrouwe van Houthulst
Joufvrouw Picqueu
O.L.V. van Vlanderen
De Eerste Misse
Boerke Naas
Viva Maria
Pater Victor
Jam lucis orto sidere
Heidensch lied
De Gypten
Smedtjes gouden bruiloft
Heete pootjes
Die varende vroue
Eerste misse van Ivo Callens
Niepoort
Ter eere van de H.M. Anna
Te Meirelbeke
Doctor Waffelaert
Het standaardlied
Komt kamaraden
Eerste misse van E.L.
Engelendale I
Engelendale II
Drie-Koningenlied
Lied
De kobbe
De slekke
De puid
Ad multos annos
Te lauwe
Baron Ruzette
De brave Maarten
Nisi Dominus
The song of Hiawatha
Binnenleidinge
I
Het vrederooken
II
De vier winden
III
Hiawadha's kindsheid
IV
Hiawadha en Mudjikiewis
V
Hiawadha's vasten
VI
Hiawadha's vrienden
VII
Hiawadha's schipvaard
VIII
Hiawadha's steurvaard
IX
Hiawadha en de perelveder
X
Hiawadha's bruidvaard
XI
Hiawadha's bruiloft
XII
Osseo
XIII
Het zegenen der bezaaidhede
XIV
Het beeldschrijven
XV
Hiawadha's rouwbeklag
XVI
Pau-Puk-Kiewis
XVII
De jacht op Pau-Puk-Kiewis
XVIII
De dood van Kwasind
XIX
De geesten
XX
De hongersnood
XXI
Het witmansvoetje
XXII
Hiawadha's heemvaard
[Deel 2]
Tijdkrans
Voorhang
Dagkrans
[In den naam des Vaders, zegen]
I
[Weêrom licht en vier gesteken]
[De zonne alreede is opgestaan]
II
[De zonne rijst]
[o Gulden hoofd der blijde zonne]
[o Heerlijk handgedaad]
III
[Aleer het licht ten avond raakt]
[De kriekroode zunne]
[Het zonnelicht is neergedaald]
['s Avonds zie 'k de sterren geren]
[Alleene, uit aller oogen]
IV
[o Nachtlijk duister, hupsch gesierd]
[Eenzaam om mij, allentwegen]
Jaarkrans
Nieuwjaarmaand
I
[Een heilig einde, een goed begin]
[Hoe langer weg, hoe moeder man]
[God geve U vijf-en-twintig splenternieuwe jaren]
[Tijd is geld weerd, dat is waar]
['t Verleden jaar heeft, oud en stram]
[Het oud jaar is gekist]
[Wilhelmina, Cora, Nette]
[Tachentig is uitgeblazen]
[Bij den jaarhoop weêr al eentjen]
['t Oud jaar is weêr afgeschoten]
['t Nieuwjaar! Och! 't is altijd 't oude:]
II
[o Wankelende oogenwonne]
[Vol naalden vliegt de lucht]
[o Kinders van de locht]
[o Eerbiedweerdig hoofd]
[Het ruwrijmt, het brimmelt]
[Bonte kraaie, waar, och armen]
Dollemaand
I
[o Menschenetend steêgedrocht]
[Waarom over 't volk staan kroonen]
[Wat menschenschoonheid geven kan]
[Na lang getoef en veel gebei]
II
III
[Een' witte schorte en binders]
IV
[Wij waanden 't heidensch vak al ver van ons]
V
[Broodbeestig dier]
VI
[Zoo hond en kat malkaar, eilaas]
VII
[Dom en dwaas gedolven]
[Vroeg uit, en vroeg onder dak]
[Gezusters, waar vandaan is u de moed gekomen]
Lentemaand
[o Leeksken licht]
[Waar nu gegaan? De ongansche wegen]
[De geluw-groene weiden]
[o Vechter, die in 't vaderland]
[Met kloeken arme, en hand vol zaad]
[o Lenteblomke]
[o Gustaf, wistet gij]
[o Wonderlijk mysterie groot]
[Alfons, gij zijt door God genood]
[o Zuster, nu zijt gij]
[‘Margarita,’ 't is bekend]
[o Gij, die aan de wereld zond]
[Heilige Agnes, uitverkoren]
[Lam Gods, het is den eersten keer]
[Volgt, volgt die u zijn voorgegaan]
[Bedankt, o kind, vandage of nooit]
[Robert, ons eenig kind, die ons getween doet leven]
[Ach, geliefde, u aan te spreken]
[Gaat hand en hand, gebroêrs getween]
[Alijs, hoe lange is 't leên]
[Ge'n weet niet welk een' schoonen dag]
[o Heere, Uw Vleesch en Bloed]
[Gij die hebt den Schat gevonden]
[o Kind, gedenkt, vol dankbaarheid]
[Wat kan een schamel kind al weinig woorden zeggen?]
[Ons wierd op eenen dag, te gaâr]
[Van Zuylen is uw naam, en eerlijk erfgenot]
[Welhoe, gij wildet, Heer der Heeren]
[Michiel, gij zijt vandage uw' broêrs]
[Margarita, perelschoon]
[Anna, 't is uw' plicht op heden]
[Jesu, weest mij willekomme]
[o Koning groot, die, ongeacht]
[Hand en hand te kerkewaard]
[Celina, Maria, gij dochterkens twee]
[Maurits, moedig op, dóór 't leven]
[Sint Pieter, uw Patroon]
[o Engel Gods, die mij bewaart]
[Gelukkig kinderhertje]
[Den goeden dag, dien God verleent]
[Johanna, kind, ook uwe beurt]
[Gezusterkens, aanschouwt het voedsel u geboden]
[Zuster Anna, is 't voorwaar]
[o Heere, o Heere!]
[De zonne zit]
Oostermaand
[Slaapt gij nog, gedaagde kruinen]
[Hoe schittert mij die spa toch, als]
[De bladerlooze boomen, ongedurig]
[o Leye lief, wat mocht u boozen]
[De boomen staan nog naakt, en in]
[Hemellawerke heet gij, wakkere en]
[Hier is de man]
[Het lochtgeweld zit vol onaardsche vlagen]
[Dapper strijen de musschen tusschen]
[De boomen zien zwart, van de zwellende botten]
['k En hoore u nog niet]
[De zwarte doorenhagen, eindlijk eens]
[Rechte neêrwaards]
[Gepoeft, gepaft, ge'n hoort niet el]
[Zoo ellendig zijn]
[Perelmoeder]
[Paaschen, Paaschen]
Wonnemaand
[Neen, vogelloos en blijft de blauwe lucht niet, ach]
[Geluwgroene legerscharen]
[Den heelen nacht, zoo zat hij mij]
[Gekamde koning Canteclaar]
[o Wilde en onvervalschte pracht]
[Waar zit die heldere zanger, dien]
[Gebenedijd zijt gij]
[De Meimaand, in zijn blij gewaad]
[o Blomme, die aan niets en hangt]
[Geklauterd langs nen terruwstaal]
[Glycine, 'k vroeg mij dikwijls hoe]
[Zoo net als nieuwe sneê]
[o Eerdentroost, gebloeide blommen]
[De nachtegalen klinken]
[De bruiloftklokke luidt, de kranzen zijn gewonden]
[De navond komt zoo stil, zoo stil]
Zomermaand
[Gekwetst en moe geleden]
[Schoone castanjen, hoe blijde is uw groen]
[o Gij dikke, welgekleede, welgevoede]
[Bereukwerkt en berijkdomd door]
[Wat hangt gij daar te praten]
[Ze lagen op het stik]
[o Brooze levendheid, die 'k, op uw' vlugge vlerken]
[Als ge naar het kooren luistert]
[Ach, Lena lief, daar is]
[Wilt gij een vertelsel weten]
Dondermaand
[Het dondert tot onder de voeten mij, 't dreunt]
['t Is leên vijfhonderd jaren]
[o Machtig voorgeslacht]
[De Vlaamsche Zonen zingen vrij]
[Kortrijksche mannen, naar Brugge is de vaart]
[o Enkele die nog staat, uit zooveel wondere steden]
[Gij, gildelieden, volgt de vane]
[o Vrijdag, die den mensch gemaakt]
[o Heilig zoete Bloed]
[De kerels, ze waren zoo boos en zoo bot]
[Het vlaamsche volk]
[Mochte mij dat nieuws gebeuren]
Weddemaand
[o Ouderenpaar, van God gezegend]
[Albaan-August, August-Albaan]
[Ach, hoe zijnder veel te vinden]
[Aanveerdt, o Bruiloftmaagd, zoo rijke aan hemeldeugden]
[Op Marcke, waar sint Brixius vereerd]
[Met hand en hert vol liefde en troost]
[Hoe gauw is vijftig jaar in de eeuwigheid verslonden]
[Gezegend ouderenpaar, die 's Konings eere]
[Gelukkig zijn die al, die God den Heere vreezen]
[Zege, zege, laat ons zingen]
[Wanneer het lichaam rust geniet]
[Eerweerdig hoofd, dat denken doet]
[Hebt gij Tinel]
[Van hier, die twist en tweedracht voedt]
Herfstmaand
[Geboren, in de Nazarethsche dellinge]
[Dat ze altemaal die God verachten]
[Hebt gij nog geluisterd]
[Meester, 'n neemt 't niet kwalijk af]
[Koe, koe, schoone koe!]
[Jordane van mijn hert]
Bedemaand
[Tenden raad en tenden reden]
[De straten, ze lagen in stukken gereên]
[Het noorden, dat geen' zonne en kent]
[Geliefden, wier geluk op heden geene palen]
[Daar staat hij, 't edel hoofd omhoog]
[Hoe riekt gij, Bamisbosschen, goed]
[o Pereboom, belaên]
[o Boomen, die uw vonnis wacht]
Doodemaand
['t Is stille. Rustig ligt]
[Hoe menigvuldig valt het loof]
[Spellewerkend zie 'k u geerne]
['t Regent, 't regent rechte nêerwaard]
[Met zwart- en zwaren zwaai aan 't werken door de grauwe]
[Eer Ge ooit het oordeel vellen komt]
['t Is weêrom winter, weêrom donker]
Wij Maand
I
[Komt, komt, keerselicht ontsteken]
II
[Het teeken des vreden]
[Redemptor is 't dat me u voortaan]
[Het land van uw' geboorte, 't is]
[Neem en eet: dit is mijn lichaam;]
[Doet uit de wolken 't manna dalen]
[Renatus, in Francisci namen]
[Sint Willebord, Sint Boonefaas]
['t Geen Noë deed en Haron plag]
[Zoo lange als God ons land zal Priesters jonnen]
[Hij is uw zoon, die jonge eerweerde]
['t Is de eerste keer, niet waar, dat onder]
[Mijn oom, die, weerd gekeurd]
[Mijn broederken, wanneer wij kleene kinders waren]
Eeuwkrans
I
[De macht ontvalt den mensche aleer hij 't weet]
[Verloren is 't gepijnd om aan]
[Is 't mooglijk dat]
II
[Willens, nillens, vare ik verder]
[Mijn hert is als een blomgewas]
III
[o Menigvuldigheid van 't menschelijk gedacht]
[Als gij het zegt ik zal 't gelooven]
[Mijne oogen zien bij dage]
IV
[o Ongeworden, eeuwig Wezen]
[Wat eere is 't mij te kunnen denken]
V
[o Heer, Gij mint in ons alleen]
[o Goede God, in welke talen]
[o Heere, maakt mijn herte sterk]
['k En ete niet, of 't gene ik ete]
[Het leven is een' krijgsbanier]
[Dat de goedheid Gods geweten]
Rijmsnoer om en om het jaar
Voorhang
['t Eerste dat mij moeder vragen]
God
Adoro Te
Ontferme 't U
Laat mij ...
Amas me
Quis enarrabit
Maria
I
Nieuwjaarmaand
Nieuwjaarnacht
Winter muggen
't Vriest
Op de wagens
Winternacht
Winterstilte
Arm huisgezin
Elisabeth
Leu XXme siècl ...!
Nihil
Tusschen de twee
Oudheidkunde
Oudheid
De tijd
II
Schrikkelmaand
Irrequietum ...
Festina
Jam Hyems transiit
Ware beke
Tenden
Polygonum aviculare L.
Velut umbra
Sempervivum tectorum L.
Het borelingske
Boomen
Abeelen
III
Lentemaand
Maagdengroen
Het jonge jaar
Oosteren
O liefelijke
Weldadig zonneweêr
Lentegroen
IJslandvaarders
De reuze
Storme op zee
Sobrii estote ...
...Den ouden brevier
Goevrijdag
IV
Grasmaand
Het gers
Tu es ille vir!
De wilde wind
Ze slapen nog
Hoe weet gij 't dan zoo wel ...
De zonneschicht
Muggen
Hagedooren
De nachtegale
V
Bloeimaand
De koning is gekommen
Meizang
Meidag
De meiboom
Samson
Vogelzang
De ramen
Koe-koe
Zonnewende
De oude kopwulge
Bonte abeelen
VI
Zomermaand
Hier ben ik
Roozenmond
Zommer
Tot de zonne
Meezen
Herteloozen
De bleekersgast
De avondtrompe
Ichthus eis aiei
Rijmram
Twee horsen
Berdzagers
Hostieblommen
Stille!
Eeuwelingen
VII
Hooimaand
Groeningeveld
Vuistrecht
Non sia ver
Oorloge
De donderroe
Brand!
Het klokgebed
Schoonheid
De dakpannen
Terug
Het getouwe
Courtrai!
VIII
Koornemaand
Wierook
Ter we
Storme
O heemelijke diepten ...
Wolkensnee
Laat worden
Betula Alba, L.
't Groeit ...
Najaarsverwen
Niemandsvriend
IV
Herfstmaand
Ik ga
De visscher
Enne ...
Drakenaren
Zonnenondergang
Het schrijwiel
Peren
Het hingstdier
Wit en zwart
Casselkoeien
Oogentroost
Het manelicht
X
Zaaimaand
Doce nos orare
Vigilate et orate
De zaaidhede
Tranen
Goenavond
Salix vitellina, L.
Schoone nacht
Avondrood
Nu of nooit
Fiat lux
De winden
De avondzonne
Avond
Ego vigilabo
Dat wilde ik weten
XI
Slachtmaand
Jacht
Spaman
Het hazegrauwt
Hoe zeere vallen ze af
Van den ouden boom
Mater dolorosa
Sterven
Het heldenspeur
Blootakker
Mortis imago
‘Mimosa’
XII
Wintermaand
Voor winter
De regenbuie
Vertijloosheid
In Te speravi ...
Het winterspook
Op krukken
Memento homo ...
Aanhang
Slapende botten
Solitudo
Pedagogen
o Crux, ave!
‘Ons dagelijksch brood’
o Licht!
Quid est Veritas!
Adest
Si scires!
Ne timeas ...
Eheu! Fugaces
[Die aarde, hemel, zee en locht]
[De zonne gaat op]
[Komt, en 'n beidt niet meer]
[Appelbloeien]
[o Zoete honing, zeem]
Pereat dies!
[De Leye leidt mijne oogen, lijze]
Tarda molimina
Cito!
Ferient ruinae
[Schuwt u zelven meest van al]
Nosce Teipsum
Semel desipisse...
Mater!
Toto en Riri
Sta, viator ...
Bing-bang-bong!
Juvabit!
Jam sol recedit
Ligna silvarum
Virago
Ars artium ...
Miseremini!
Nieuwjaar
Jam lucis orto sidere
't Meezeken
Windbruid
Kolen
Rijmsnoer
Maria
[De zonne boort een gat]
['t Avondt, 't avondt: trage en treurig]
[Eeuwig, ende tallen dagen]
[Den hoogen hemelkom]
[De daverende]
[De zonne zit]
[o Heide-, heide-, heideveld]
[Al met eenen keer, ontbonden]
Cytisus Laburnum L.
['t Beggijnhofklokske luidt]
[Zulk gewil]
Harop!
[Terwijl ik ligge]
Ne sutor ...
['k Zag zeven zijden zakken staan]
Gleba
[Hoe wonderlijk bewegen al]
Immensitas
'T is folly to be wise
[Midmorgens, als de zonne zit]
[Geen groen als ander groen]
Ilex aquifolium L.
[Het meivee, in den meersch besteed]
[Wit van bol en wit van bast]
[o Wisselwendig groene, en witte, en]
[Het water schuimt]
[De wereld is een wekkerspel]
[En zoekt ge u zelven geen verdriet]
[Avondstond, mij willekomme]
Keitai Patrôklos
Purpurea nix
[Op Libanon, den reuzenberg]
[Moeder Aarde, milde en menig ...]
[Niepkens, op nen roozenboom ...]
[‘Goen avond!’ klinkt mij zoete in de ooren ...]
Laatste verzen
[Ik heb zoo neerstig opgelet]
[Gekruiste God die voor mij staat]
Die mijn hert bemint
't Er viel 'ne keer
Ik droome alreê
Ave regina
Onbevlekte vrouwe
Mijmeringe
Moederken
Het Vlaamsche volk
Sint Jans vier
Bast van murwe wijngaardbezen
Groeninge'ns grootheid
of De slag van de guldene sporen
Perels
Imber abiit
Octoberboomen
De XIV stonden
of De bloedige dagvaart ons Heeren
De eerste stonde
De tweede stonde
De derde stonde
De vierde stonde
De vijfde stonde
De zesde stonde
Zevende stonde
De achtste stonde
De negenste stonde
De tienste stonde
De elfste stonde
De twaalfste stonde
De dertienste stonde
De veertienste stonde
Vriendenzoen
Wij naderen
Zegepraal
Half april
In speculo
Twijfelzonnig
En daarmee al
Zwart
Jantje
Loofgebouw
Spreeuwen
Wederwijven
Excelsior
't Scheerwiel
De doornenboom
Quis nos separabit?
Mietje
Zonhoeden
Buigen of bersten
Cytisus laburnum
Gierzwaluwen
De sperretakken
Sambucus nigra L
Bignonia catalpa L
Het gulden vlies
Serenum erit
Hebt meêlijen
De leye
Duiven.
Musschen
De dageraad
Nevelduisternis
Windtocht
Aksternesten
Lentegroen
Voorbij ...
Wie is als God!
Och, ware ik ...
Getijden
Cinxen
Duc Nos Quo Tendimus
In 't riet
Sorbus aucuparia L
...Aan den lindeboom
Bladerval
Ego flos ...
Platanus orientalis L
Slaaplied
Vader overleden
Requiescat in pace!
Uit de diepten
Ongedagteekende gedichten
Onvoltooide ‘slapende botten’,
Zantekoorn
De boodschap
O liefste Jesu zoet
[Aanziet de kraaien, die van zaai-]
[Gelijk een been ten honde]
[o Band, om oost en west te snoeren]
[Och, Tone, tend de tijd daar is]
[Beziet die booze katte, hoe]
[Rechte en zonder krommenissen]
[Verlorenbroods zijn zulke lieden]
[Hosannah zingt]
't Was 'n ware!
Standvastigheid
't Was ijdel op der aarde nog
Op de speije, bij nachte
In de blanke lonken
Heere hoe lang nog ...
Voetjes
Het water
To a friend
on the eve of may 1858
Mocht zulk een tale
De jongen aan mijn vensterruit
Geheel!
Questie
God is onuitspreeklijk goed
[De zonne was gerezen]
Halleluja
[o Jesu, zon vol liefdengloede]
't schip zit vast
Waar hier waar elders
Ge'n trappelt niet genoeg!
Gebed
O vaderland
['t Aprilt alreê]
Nachtegale schuifelare
Schelde
Goe reis!
Brevier
Oud liedeken
Zilverblanke zwanen
't Goedendagslied
[De roeispaan in ons handen rustte en]
[Nokke ma' voort]
['t Viel een doodslag uit de wolken]
[Wanneer ik mijnen name zet]
[Moeder]
[Ziet gij traagzaam heen bewegen]
[Over de bergen en de dalen]
[Schijn van brood! Hoe kan dat wezen]
[Die kindskindskinders ziet]
[Kom hier, mijn Rozenkrans]
[Waarom gij wreede leute die lacht]
[Ziet hoe 't leeft al om end om]
[Hoe alles leeft]
[Winden waaien wolken wentlen]
[Wanneer men let of last mij doet]
[Waar is waar is mijn vaderland]
[In Vlandren wast in Vlandren groeit]
[Geef mij een potlood en 'k schrijve u de woorden]
[H is Hendrik, K is Karel]
[Een' de uwe en een' de mijne]
['t Zij waar ge gaat of staat]
[Zijt gij nooit in 't donker hol]
[Het lied het lied]
[Ik nimmer meer zal wederzien]
[De bergen smelten en de zee]
[o Zingend kind, en wist gij 't niet]
['k Wil zingen:]
[Luistert allen, luistert allen:]
[Verre van ouders]
[Te Brugge in de oude vaderstad]
[Dei di che furone]
[Een deuntje willen wij dichten]
[Ach, herontsteekt de lampe toch!]
[Thorhout, Thorhout, heilge stede]
['t Was God, die onze zonden zag]
[Franschen, voor den band geboren]
[Ik heb nen dreupel dauw gedronken]
[Dat hier en daar en elders leeft]
[Nooit geen zwaarder kruise geen]
['t Was op nen dampen donkeren dag]
[Gij merelaar met uw zwart habijt]
[o Daverende vlamme daar]
[Zijn eigen Zoon en spaarde 'J niet]
[Waarom, waarom bemin ik toch]
[Waar gaat gij, o geest van de blomme]
[Vijfden van de sture maand]
['t Zij van oost en west of waar]
[Dat kruis, dat Gij mij gaaft]
[Hij riep, met luider stem]
[Me'n hebben niet veel meer anders Vlaamsch]
[Het leven is zoo kort, men kan 't]
[En stoort de veugels niet:]
[Doet hetgeen gij moet]
[Uw vlerk]
[o tier-]
[Neen, en schrijft, op rijm of onrijm]
[Ik had ne keer nen dicht gemaakt]
[o Bindt mijn handen alle twee]
[Heere, geeft dat wie, wanneer]
[Gij die God zijt dezer eeuwe]
[o Wat is 't toch liefgetal]
[Zegt mij hoe de sterren worden]
['k Voele een traan mijne oogen ontzwellen]
[De dood, wat is de dood]
[Gelijk de arme pelgrim getreden komt]
[Vraagt men geld of vraagt men goed]
[Lijk bezekes onder de blaren]
['t Kwam gewenteld lang en traagzaam]
[Maakt pompen van canons]
[Over hem Gods handen waken]
[Heere, komt, ik ben ellendig]
['k Danke U, van het leven, dat]
[Hoe schoon de weerde schat ook zij]
[Confiteor, ik heb misdaan]
[Dichten is een gunste Gods]
[Dichten is geen kunste kom]
[Pinte, pante, palingpot]
[Een liefgetallig liedtjen op]
[o Huis, alwaar 'k mijn eerste leven leerde leiden]
[........ slegge en sleine]
[Slijk blinkt]
[De oude liedtjes]
['Ne man in Ierland is 't gebeurd]
[Wie is er die]
[Binst dat wij wachten naar het uur]
[Stort gij ooit gebeden voor]
[Mocht een van u in 't stervensuur]
[Twee namen wete ik wijdbekend]
[Den eenen spreekt geen kind of het]
[Wie hoorder de eerste messe, wie was 't]
[Betere dagen naken]
[Gij vraagt mijn arme pen wat zij]
[Geen vers geen vreugd geen geest in 't hert]
[ik geef u dan niet dat gij vraagt]
[En geef ik dan geen vriendenoor]
['t Heeft uitgeleefd dat blinde twisten]
[Noch Stokvisch noch Mortier en kan Justitie vangen]
[Te sterven is het niet]
[Vergeet gij ooit het vaderland]
[Kleene voeten]
[Vooruit! o edel Vlaamsche kind]
[Gelijk de pijl den boog ontvliegt]
[Den derden dag, eer 't licht in 't Oosten glimt]
[De ure is 't end' het plechtig zwijgen ...]
[Ach mij en dij dat laat mij]
[Ach mij en dij wat ongenieten]
[Zoo is 't in al de rampen]
[Hoe vogelvrij de lucht ook zij]
[Om een gril geen boone weerd]
[o Schoone roos]
['k Zat in de eerde en diep gedoken]
[Ik zie der vele dapper loopen]
[Hoe schoon de maagd met blinkend haar]
['k Ga geren langs het water droomen]
[De beste kamers zijn 't]
[Als ge moe geplogen]
[Ende en uit heeft]
[Rijke of armen]
[Geen kamp, geen wijch, geen strijd]
[Zijt sneller als den hert]
[Vandage 't kwaad voorziet]
[Logenaar]
[Ik kweeke 'en hopperanke]
[Hoe schoone staat gij daar]
[Fransch Vlanderen, fransch Vlanderen]
[Al omsneeuwd al ombloeid]
[Het moet eruit]
[Welgekomen!]
['t Is de dag en de nacht hier die kampen welaan]
[En hebt gij nog geen land genoeg]
[o Gouden Ahornboom]
[Varende in een notenschulpken]
[Jesu, uit Uw hert doorsteken]
[Waar gaat men naartoe met de taal?]
['k En zie u niet]
[Ik hoore u wel]
[De blonde Leije is weêr]
['t Is waar en het is wonderbaar voor elk]
[Gaat uw kruisken in 't gemoet]
[Somtijden wit]
[Arise, ye Flemings, firm and bold]
[o God mij zijt gezegend]
[Geloofd geprezen]
[De nachtegale en spreekt niet meer]
[Daar moet het zoete en zacht]
[Als 't herte vrij van zorgen]
[Om Gods wil, helpt nen armen bloed]
[Die vroeger lange vingers hadden zaten]
['k Ben gegaan, 'k ben uitgetreden]
[Och laat believe 't u m'n bitje buiten]
[En laat mij nu]
[Gezwollen, zwart en zwanger zit]
[o Wondere wolken wone ik al]
[Met volle longen]
[Hoe groen hoe groen]
[Den aard van de olie]
[Klopt het om de Messe]
[Ik ben Baas en, wilt gij, gasten]
[Als de Pastors klokske klipt]
[Gij rookers gij snuivers]
[De zegen Gods, u, mij en al]
[Een heel onvast onthouden van]
[Goevrijnacht, als Jesus]
[Hoe verre buiten al 't bereik]
[o Maria, welk eene eere:]
[Die elken vogel voedsel geeft]
[Die nievers zijns gelijke en vindt]
[Zijn leven stond hij af voor mij]
[Oorspronkelijk en van eersten af]
[De wille des Heeren]
[En niet uw straffen naar]
['k En was]
[Ons toekome, God en Vader]
[Moeder stond zij, vol van smerte]
[Komt, de stem die roept tot u]
[Denkt gij, o vriend, dat dat]
[Men durft er nog naar kijken nu:]
[Mij schielijk is een vreemde]
['t En gaat geen een verloren]
[Mijn schamel, schamel kind]
[Broo'noodlijdende]
[Noch geld, noch wijn, noch brood]
[o Vader, zorgt bevreesd]
[Waarom bemint u, kind, zoo zeer]
[En wat baat het slingervuisten]
[Gij zijt, en zult het altijd wezen]
[Ten dorse geschreden, zoo]
[Noch wulvengier, noch evertand]
[Met uw vuil en stinkend vat]
[Als ik jong was, zoo verlangde ik]
[Dien man zie ik geren rusten]
[En zeggen zeker nu]
[Geen bandenbrekend leven]
[Heel verarbeid heel vermoeid]
[Hoe eer ik ware dood geweest]
[Maar haalt mij ievers een' die half]
[Zoo is uw land]
[Het leven, welk geluk was het]
[Kleene visschen, zoo luidt het lied]
[Handhaaft u brood van hand]
[Daar is hij, roept er een]
[Vol goedheid en vol vriendschap]
[Waar haalt hij 't uit, waar haalt hij 't al]
[Hier zitte ik op mijn ongemak]
[Bij kleener vreugden behelpe ik mij]
[Niet heel en al en durve ik doen]
[Bottende, en om uit te bersten]
[Ik hoore heel den nacht]
[Hoe dood, hoe dood]
[Hebt toch meêlije]
[De boomen roepen allen]
[De bleekgroene schaaiaards]
['k Zie u geren blauw en blank]
[De mane zit en ziet]
[Ik wete een hoeksken in]
['t Weêre is helder lauw en zoet]
[Tallen tijden kan men nu]
[Bolle kake]
[Steenratjes]
[Wat zei dat vinnig stemgepiep]
[Men kan aan de dieren]
[De zage zucht]
[O meulewal, met al 't geheugen]
[Hoe schoon, hoe schoon]
[Zwarte eeken, olmen]
[Hoe stille is 't om de stad nu hier]
[Hoe schoon zijt gij van verre uit uw]
[De zonne is weg, die liên en land]
[Den nauwen wegel werpt]
[Ze beven door de lucht]
[Ik ben eens verre weg]
[En die eer gedroomde boomen]
[Eer dauw en dag]
[De wereld draait nochtans]
['t Molenzeil, dat, bruingeboend]
[De wind die uit de stikken waait]
[Hebt gij ooit een peerd zien pinnen]
[Peerden van de dood gelijk]
[Doomend lijk een reukoffrande]
[Wat groot gebouw daarin wij wonen mogen]
[Brijkroode oude wanden]
[Van boomen die roerloos en schaars]
[Ik weune bij de zee]
[Welgekomen zijt mij allen]
[o Sneeuw, gewolde dracht]
[Men hoort dat 't koud is]
[Gekeend en gespleten]
[De Maarte komt besneeuwd]
[Half rood half groen]
[De dagen langen, nauw genoeg]
[Gij, winden, kunt o - o -]
[Gevolgd door de leeuwerke]
[Gekwetste boomen]
[Zwijgt krakende kraaien ge zijt]
[Ik rechts hoore op de keien]
[O stede- en standvaste oude meuniksmoffen]
[Gepind met eenen ouden]
Puntdicht
Dichterlijke spreuken uit ‘Duikalmanak’
[Maria, zo zij kerkgang doet]
[Die verduldigheid wilt leeren]
[Elk mag wel in zijnen zaken]
[Eene wale spreekt tot u:]
[Drie dingen bezwaren mijn gemoed:]
[Berg op en sla mij niet]
['t Is een kwâ herder, dit weten wilt]
[Onze lieve Vrouwe, Maagdenkroone]
['t Leven is ter zelver tijde]
[God, die daalde van hierboven]
[Jesus is mij lief en niemand el]
['s Geleerden mans leven dat zal wezen]
[Salomon maakt ons gewis]
['t Oprecht gemoed is vrij, is zalig en]
[Houdt u reen]
[Vrij zijn mag men, waar 't twijfel doet;]
[Op Golgotha; voor ons aan 't Kruis]
[Ons leven vloeit]
[Ziet toe van wien gij spreekt]
[Och, eeuwig, eeuwig - eeuwig is ...]
[Een jaar is haast voorbij;]
[O Heere, laat mij dit van U verwerven:]
[Oneindig goed is God]
[Dat ik was en is niet meer]
[Hoe schoon is Moeders tranenlach]
[Nieuwe schoen en nieuwe jaren]
[Jesu, mijn welbeminden]
[Zoo Christus leefde en stierf]
[Sint Jeroon, zeer taalgeleeerd]
[Zoete Lievrouwe, laat lang mij leven]
[Raphaël, Raphaël, reizigers moeten]
[Jagers, die 't gewere draagt]
[Leopold, des Konings vriend]
[Caecilia, Caecilia]
[Zoetlieve Vrouwe van Assebroucke]
[Te Kerstdage, rond den blok geleid]
[Ach! eer de mensch een' zonde doet]
[Zal ons schipken land genaken]
[Paulus, die in 't wilde zat]
[Gij zijt Gods en onze Moeder]
[Gij zijt, mensch, gemaakt uit eerden]
[Ach wat pijne gij, Moeder, besieft]
[Dat God voor ons wierd uw kind]
[Olieslagers, eert sint Jan]
[Cinxenroozen, rood als bloed]
[Kreupel zijn van arms of beenen]
[Regenschermen, zonneschermen]
[Adam heeft het zwaard geslepen]
[Alewijn, uwe oogen leken]
[Boosheid breekt door alle banden]
[Wit als sneeuw zoo wilde ik weven]
[Baardemakers, brave lieden]
[Goede Sint Wye, van Anderlecht]
[De dood en geeft geen een gena]
[Groote Heer, kleen kind Jesus, die ons al bemint]
[O Jesu, allerliefste lief]
[Adam, tot ons aller leed]
[Gaat van hier, gij zoete luchten]
[Rechtveerdig is de dood:]
[Leef moeder, leef vader]
[O Jesu, geeft mij moed]
[Te Paaschen, te Paaschen]
[Zijt willekom]
[Heilige Wido van Anderlecht]
[Heilige Maria die daar zijt]
[Kerstdagkoeken, Jesusbrood]
[Mijn hertjen is]
[Wat bate 't al te wenschen]
[Hemelskoninginne, zijt blij, vandagen]
[Benauwd van herten, ja]
[De dood en kan mij niet]
[Geen rijker kroon]
[Die dood is en gekist]
[Als Jesuken over den boomgaard ging]
[Nieuwe jaren, nieuwe ruizen]
[Jesu, van de dood verrezen]
[Die de wereld verkiest]
[Dat menig mensch eens wel verstond]
[Geen genuchten zonder zuchten]
[Zoete Vrouwe]
[Velen die in beêvaart gaan]
[Van de wiege tot aan 't graf]
[o Maria, Gods moeder ende maagd]
[Kleen hert is benauwd eer 't nood doet]
[In handel en wandel]
[Sint Pieter is de steen]
Verklarend glossarium
getrokken uit het Gezelle-lexikon van Prof. Dr Frank Baur
Alphabetisch register van titels en beginregels