Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 667] [p. 667] De sperretakken De sperretakken staan, nabij den boom, alsof hun' blâren gestorven, over langen tijd, aan jeugd en jonkheid waren; maar, al zoo zaan de zomer komt, herzie 'k hun verste vingeren met jeugdig groen en zappigheid den ouden boom omslingeren. Nog winter is 't, men zeggen zou, omtrent het bol; en, neven het bol, zijn zwart de takken, die maar tendenwaards en leven: het oude draagt het nieuwe, dat nog jong is; maar van dagen ook oud geworden, beurtelings, zal 't oude 'et nieuwe dragen. Op de ouden blijft gesteund, en zijt voorzichtig, jonge spranken; 'n laat u niet verleiden, om te vroeg u vrij te danken van 't oude: uit de oude grauwte van de schiergestorven boomen zal nieuwgeboren schoonheid eens, en sterkte, henenstroomen. 30-5-'97 Vorige Volgende