Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [o Heere, maakt mijn herte sterk] o Heere, maakt mijn herte sterk als staal, als steen, als kerkewerk; opdat het, onder 't lijden, niet week en worde en weg en vloei', voor 't menigvuldig menschgemoei, dat tegen mij komt strijden. 'k Heb dorst naar een- en veiligheid, die al te lang te komen beidt, 'k en weet mij niet waar bergen; 't wilt altemale op mij gestormd, om, fel gedruischt of fijn gewormd, het ‘ja’ van mij te vergen. 'k En kan niet meer, zoo Gij niet haast Uw' sterken geest mij in en blaast: 'k ga vallen, zwichten, zinken; en U, die eens mijn' blijdschap waart, o God, - wat eendlijk noodgevaart, - verzaken en ... verdrinken! [pagina 319] [p. 319] Ach ‘neen’ toch! En vergeefs en zij 't gezucht om een' die medelijdt, in al des werelds rampen; die medelijdt, die medevecht, die, stervend aan het kruise, zegt: ‘Volherdt, Ik zie u kampen. Ik zie, Ik steune, Ik sta u bij; hou' vast aan 't kruis, en daar zult gij, die veeg zijt, hulpe halen; om, sterker als den sterken held, dien Ik aan 't kruis heb neêrgeveld, naast Mij te zegepralen!’ 1885-92(?). Vorige Volgende