Dichtwerken (deel 1 en 2)
(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |
Hoe blijde baadt
mijne oogen beide
uw kraag, vol di-
amanten;
hoe mooi omvangt
uw vallend hoofd
dit groen, van we-
derkanten!
Hoe ongezien,
hoe wonderschoon,
hoe moet de Schep-
per wezen;
de schilder van
uw' schoonheid en ...
en de oorschoonheid
van dezen!
Ach, blomke, vlucht
den schoot weêr in,
die schaars u kwam
te baren:
te schoone is en
te liefgetal
't getintel van
uw' blâren!
De menschenzoon
zijn' ronden gaat,
hij zoekt, de God-
vergeten,
zijn' boosheid aan
Gods goedheid en
uw' schoonheid af
te meten.
| |
[pagina 83]
| |
Hoe schoon gij, en
hoe goed Hij zij,
't en baat al niet:
op heden
wordt eerst van al
het beste, naast
het schoonste, omneêr-
getreden!
20-2-1881
|
|