Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] [o Eerdentroost, gebloeide blommen] o Eerdentroost, gebloeide blommen, hoe kommen die blijdzame oogen, alzoo zaan als 't zomer is, op al de struiken te ontluiken, en mij beziende ga te slaan? Daar is iets in, dat ik te vragen wil wagen, en dat ik geerne af u vernam; daar velen zijn die niet en roeken, of zoeken naar 't geen hen blijdt, van waar het kwam! Daar leeft toch Een, die mijn' twee oogen u toogen, gebloeide blommen, wilde; en 't is Hem een' genoegte als ik genegen Hem zegen, en ben genietende u, gewis! Of, is 't al blinde nacht en logen, 't vermogen, dat in mij waakt en, waarheidziek, mij laaft en lescht? Ach neen 't? Genezen wil wezen die grondelooze graagte die 'k, o God, van U gescheiden, drage; en 'k vrage opdat ge mij, voortaan, o Heer, éens ruste en vrede en weêr dat leven wilt geven, dat leven is, en U genieten, immermeer! 7-10-1891 Vorige Volgende