Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 428] [p. 428] Vogelzang Ik hoore 't, gij vogelkens, luide genoeg herhaalt en herhaalt gij uw' spraken; maar, hoe ik mijn beste doe, spade ende vroeg, 'k en wete er geen zin van te maken. Verstaat gij malkanderen, elk in zijn' taal? Verstaat, gij die meest en die merelt, die lijstert, die leeuwerkt, die muscht, altemaal uw maagschap, tot tenden de wereld? Geen slagers en kenne ik, zoo dapper als ... ei! die, slaande uwen klank uit der kelen, komt vinken en klinken hier, vroeg in de mei, en zitten en zingen en spelen. Ge 'n hebt me noch dit, in uw' zangen, gedwaald; noch dat, in uw zingen, vergeten; gelijk is het altijd, al 't gene gij taalt, gewikt en gemikt en gemeten. [pagina 429] [p. 429] Zoo zongen uwe ouders, zoo gij ook, nadien; en, na u, zoo zingen uw' jongen; hebbe ievers ik nachtegaals zonen gezien, 't was nachtegaalszang, dat zij zongen. Dan - alles van buiten weet ge: al dat gij zingt en zurkelt en zabbert; 't zit even zoo net in zijn' haken en oogen, mij dinkt, of ware 't met inte geschreven. Daar leerde toch iemand u 't liedergeluid naar maten en wetten bedwingen; nu heffen, nu leggen: dan in en dan uit, van 't hoogere in 't leege verspringen! Geen scholen en wete ik, daar, lastig en lang, gij zaat, om uw' lessen te leeren, zoo menschen dat moeten, die spel en gezang betalende menschen vereeren! [pagina 430] [p. 430] Gods werken; zijt wonder: ik wille u verstaan, doch, helder en wordt het ...! Geraden en kan ik het raadsel, hoe Hij heeft gedaan, de Godlijke Dader, Zijn' daden! 25/26-1-1897. Vorige Volgende