Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 431] [p. 431] De ramen De ramen staan vol heiligen, gemiterd en gestaafd, gemartelaard, gemaagdekroond, gehertoogd en gegraafd; die 't branden van het ovenvier geglaasd heeft in den scherf, die, glinsterend, al de talen spreekt van 't hemelboogsch geverf. Doch schaars is herontsteken in den oosten het geweld der zonnevonke, en valt zij op de heiligen, zoo smelt 't samijtwerk uit den mantelworp, de goudware uit de kroon, en alles, even wit nu, blinkt en bliksemt even schoon. Verdwenen zijt gij, hertogen en graven dan, zoo zaan; verdwenen, maagden, martelaars en bisschoppen: voortaan geen palmen, staven, stolen meer, 't is alles henen, tot één' helderheid gesmolten, in één zonnelicht - in God. 14-4-1895. Vorige Volgende