Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 467] [p. 467] Het klokgebed Hoe helder klinkt de klokkentaal ten torren uit: tot negenmaal herhaalt, herhaalt de klepel, op den ronden boord, zijn beêgeklop! De landman laat zijn' rossen staan: naar huis zal hij, en rusten, gaan! Maar, eer hij stap van stede zet, zoo bidt hij nog zijn klokgebed. Een engel naar Maria kwam: de boodschap hij van 't Boetelam had medebracht: en negenmaal begroet haar nu de klokkentaal. Gods eeuwig Woord het licht verliet des hemels, en Maria hiet het moeder zijn van Hem die, aan den boom, voor ons heeft boete ontvaân. [pagina 468] [p. 468] De landman, na den laatsten klop, van bidden houdt, van werken, op; zijn' rossen staan op stal weerom, en moeder wenscht hem willekom. 28-1-1897. Vorige Volgende