Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] De blomme Een blomme stond te groeien die van Gods eigen hand, om prachtiglijk te bloeien, op de aarde wierd geplant. Zij stond daar bij de beke die met heur klaren vloed door heel de groene streke de blomkes groeien doet. Daar kwam de zonne 's morgens en zocht met heuren straal, vol teêrheid en vol zorgens, den schoonen blommestaal. Half toe en half ontloken zoo stond de blomme daar, ootmoediglijk gedoken, in 't loover rondom haar. Noch bie noch kwade dieren en dorsten deze blom genaken of ontsieren heur ongeschonden rom. Een Maged teêr van zinnen die wierd de blom gewaar en moeste ze beminnen, en zij beminde haar; beducht was zij van herten daar mocht een leêlijk dier eens op de blomme terdten in zijnen wilden zwier; zij mochte, van de spinnen bedorven en verdaan, te kwijnen eerst beginnen, en dan te niete gaan; [pagina 60] [p. 60] of door een lustig herte om heuren glans verrukt, eens worden, tot heur smerte, van heuren stam geplukt: zij dolf ze dus uit de aarde en uit den moedergrond, die haar het leven baarde, en daar zij geren stond; zij droeg ze op heuren boezem, en, met een zoet geweld, heeft zij den lieven bloesem in heuren hof gesteld; daar ziet zij alle dagen heur zoete lieve blom, heur herte en heur behagen, heur blijdschap ende rom. ‘o Mocht gij lange bloeien verplant in mijnen hof, o mocht gij, blomme, groeien in schoonheid en in lof, en mocht ik het verhopen dat de Opperheer van al met nieuwe jonge knopen uw stam verrijken zal!’ Zoo sprak de Maged reene, met heure zoete taal, wanneer zij zat alleene bij heuren blommenstaal; zoo wierden heur gebeden van God den Heer aanhoord, en bloeit de blomme op heden nog altijd immer voort. Nu moet ik nog ulieden verklaren wie en wat 't verdichtsel mag bedieden, [pagina 61] [p. 61] wat leering het bevat; waar dat het veld mag wezen waarop de blomme stond, en wie de Maagd geprezen, die deze blomme vond: ik wete een van de vrouwen in 't klooster, en indien gij mocht de Nonne aanschouwen gij zoudt de Blomme zien. 1855 (?) Vorige Volgende