Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Het weezenkind van Sina 'k Ben een Sineesche weeze, een weeze vol ellende, die moeders borsten nooit noch heuren zoen genoot! en vader, die mij voor zijn kindtje niet en kende, liet mij van wiege, en huis, en leven schier ontbloot! o Goede Vlaamsche kleenen, zoudt gij mij laten weenen zoo ik om hulpe vroeg? één stuiver waar' genoeg. Zij laten me al alleene, alleene en zonder hope! al is 't dat ik verga van honger en van vrees: 'k heb schaars een korstje dat 'k in mijne tranen dope en toch ben ik een kindtje, en toch ben ik een wees! o Engelandsche kleenen, wilt ook entwat verleenen om mijnen nood te voên! één stuiver zal gedoen. Ha! 'k zou zoo geerne van dees droeve wereld scheeden, waar 't dat ik na mijn dood de deur des Hemels vond! maar 'k vrees hiernamaals nog veel schrikkelijker leeden: mijn zielke is nog niet vrij van de erfelijke zond! o Lieve Fransche kleenen, kon God het mij verleenen dat gij mijn zielke koopt! één stuiver! 't is gedoopt. 1850 (?) Naar 't Fransch van A. Verriest Vorige Volgende