Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] Het hazegrauwt Vroeg avondt het: geleden een' stonde of twee, is 't zonnevier beneden de kimme alree. Niet heel en al verloren het licht en is; noch teenemaal geboren de duisternis. Het hazegrauwt: de lanen, vol licht weleer, de wegels en de banen en ziet men meer. Zoo stille staan als beelden, de boomen nu; die roerden en die speelden, ze droomen nu. Die ruischten en die riepen, de boomen, nu, ze doen alsof ze sliepen: ze droomen nu. De takken en de blâren, de stammen zijn, die menigwendig waren, nu eens, in schijn. Van verwen en van voeren al eensgedaan, en reppen noch en roeren ze 'n lid, voortaan. [pagina 546] [p. 546] 't Is vochtig en, gekropen uit de eerde, vaart de wadem, op en open, omhoogewaard. De nevel valt, van boven beneên gespreid; gesponnen en gewoven, vol duisterheid. Gepelderd en gewonden, elk hout nu staat; gebunseld en gebonden, in lijkgewaad. Gestorven zijn de boomen: één' grafsteê, al van dampen en van droomen, ze bergen zal. God geve aan oud- en jongen nu roe' en rust: de lijkdienst is gezongen, en 't licht gebluscht. 1-11-'96. Vorige Volgende