Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende CXCIII o Edel borst, uw weenen doet mij weenen, ik hoore, snik bij snik, de snaren slaan. Ik zie u, zacht de teerbeminde kleenen omhelzend, voor mij nu en bij mij staan. Ze zijn uw kroost, ze zijn uw bloed, ze zullen dat zij u was herworden; hoopt en biedt ze Dezen aan, den Vader, die hervullen de bronne kan die nu uw herte ontvliedt. Wat is het al dat lachen hier of lijden de menschen doet een stonde in 't aardsche dal? Wat is een dag, een jaar, wat zijn de tijden bij Hem, die eeuwig leeft en leven zal? Wij zijn bemind van Hem en uit Zijn' handen gevallen gaan wij weêr tot Hem die doet weêr eeuwig vaste zijn de onvaste banden van 's herten lijdend liefdevat. Schept moed! 1897 Vorige Volgende