God is daar
Of de zegen met het Alderheiligste
Klinkt en rinkelt de heldere belle,
klinkt de klenkerende autaarschelle,
bonst het ronkende klokgeklop,
reekt het riekende reukvat op,
rukt het rookende reukvat neder,
rukt en rinkel'et weg end weder,
slaat het wentelend orgelspel,
drukt de dreunende terden fel,
doet de bronzene monden spreken,
dat de daverende ruiten breken,
dat de kerke vol klanken komt,
en van zwellende zangen dromt,
buigt uw biddende hoofden neder,
klopt en klopt op uw' herten weder,
buigt en bidt en klopt en ziet
naar den grond, in den hemel niet:
buigt, onkundigen, buigt, geleerden,
buigt, vernederden, buigt, vereerden:
God is daar! Hij rijst ... Hij daalt,
en Zijn goudene kroone straalt
weg end weder voor die schouwen
en zijn oogen op durft hou'en,
kruisgewijs, ende ... God is daar,
Jesus, God en mensch voorwaar,
God, met lichaam, ziel en leven,
God, voor Wien al de engelen beven,
liggende rondom 't altaar:
buigt u, buigt u ... God is daar!
28 Maart 1859 |
|