Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] [De kriekroode zunne] De kriekroode zunne zinkt zachtjes in 't nest, dat God heur gebouwd heeft, in 't avondgewest, van balken en boomen en banken, zad blauw; van doomen en dampen en dompen, peersch grauw. Daar zinkt ze, gestadig al schranken, naar toe; daar gaat ze, de zunne, gaan slapen: ze is moe. Heure oogen, die laaiden met zoo veel geweld, zijn dood van den vaak nu, en nedergeveld. Heur haar is gewompeld; heur' kroone en heur staf, heur' beste juweelen zijn altemaal af. Zij nadert zoo nipte, dat 't niemand en ziet: ze schuift de gordijne, en ... ze ligt in heur sliet. De nacht komt ze dekken en duffelen, ... en zet het maantje, om te waken, rechtover heur bed. Goên avond, o zonne; goên nacht: uw gestraal, God zegene en beware 't, en ons altemaal! 1888-89(?) Vorige Volgende