Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] [Het zonnelicht is neergedaald] Het zonnelicht is neergedaald en 't gaat bij andere lieden, verwacht en welkom-weer onthaald, den dag hun doen geschieden. Het morgent daar, het avondt hier, en wonderschoone verven zie 'k wentelen in het westervier, en stille, stille sterven. 't Was rood eerst, helder peersch weldra; en, blauw- en blauwerwendig, door al de hemelen heerscht daarna één duisterzijn bestendig. Noch nacht en is 't noch dag: het vier der zonne is schaars geweken, of, hulpzaam wordt de keerse hier, daar de avondzonne ontsteken. Het pinkoogt, of 't een meisken waar' dat weenen wilt, van verre, nu zuid, nu noord, nu hier, nu daar, een' nieuwgeboren sterre. Dan, waar ik sta, zie' k, om end om, Gods legerwachten waken; en, in dien eindloos wijden kom, al 's hemels diepten blaken. Hoe bang ben ik! 'k En durf bijkans mijne oogen niet betrouwen, o Heere, op Uwen sterrenglans: hoe zal ik U aanschouwen? 10-12-1890 Vorige Volgende