Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XXXIII Blanche Malfait 22 Maart 1877 Nog nauwlijks heft een blomke of twee zijn kopken uit de groene wee en zoekt de zonnestralen, of blanker blomkes gansch een stoet de blijde wegen schittren doet omtrent de kerkportalen. Ik zie daar een, zijn name is blank, gelijk zijn' kleêren, wit en lang: zijn' kinderlijke leden bewegen of 't een Engel waar, die, in een witten wolksamaar, de kerk kwame ingetreden. Dat is ons kind! God riep, het kwam en 't broodgelijkend Offerlam mocht in zijn herte dalen; zijn hert, dat kloppend d'eersten keer, uit onz' twee herten kwam weleer zijn' levensloop te halen. [pagina 235] [p. 235] Leeft lustig voort dan, kindtje, en laat zoolang u 't leven openstaat, niet af vooruit te schrijden; vooruit, waar God u wilt en waar gij moogt, met ons, uw oudrenpaar, een eeuwiglijk verblijden. Vorige Volgende