Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] De wagen der tijd Daar kwam er een wagen vol nachten en dagen, vol maanden en uren en stonden gereên, fel trokken en weerden hen de edele peerden, die zesmaal vier hoefijzers kletteren deên. Al rijden, al rotsen, al bokken en botsen, al piepen en kraken, zoo vloog hij door steê; en, als hij was henen en verre verdwenen, toen waren de dagen en maanden ook meê. Het spreken en 't peizen, het gaan en het reizen, en al wat wij deden, 't zij droef, het zij blij; 't mocht tijêlijk of laat zijn, of goed zijn of kwaad zijn, 't was al op den wagen, 't was alles voorbij. Toch nimmer vergaat het en altijd bestaat het, wat God door Zijn heilige gratie ons geeft, het deugdzame leven dat is ons gebleven, al 't ander, hoe zoet en hoe schoone, 't begeeft. Nooit zal ons de wagen der tijden ontdragen 't sieraad en den rijkdom der edele ziel; de deugd zal geduren, schoon rotsen en muren en torens en al dat maar vallen kan - viel. 1855 (?) Vorige Volgende