Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Requiescat in pace! Ze hebben hier hem neêrgeleid, in de aarde der gestorvenen, den kunstvierwerker. Aan en bij zijn grafsteê is het oefenperk, daar dagelijks men schieten hoort en poffen van geweergeschot. Wij stonden en wij horkten, in de stilte van den morgenstond, naar 't halfgezwegen lijkgebed, dat iedereens begroetinge is, die komt alhier. In 't oefenperk, daar schoten en daar poften ze zoo dapper, dat het, spotgewijs, den doode scheen te gelden. Hem, die menigmaal tienduizenden deed roepen: ‘Och, hoe wonderschoon het schittert!’ als hij bommen schoot in 't luchtgewelf, bij nachte. Neen, nu ligt hij daar en zien en kan noch hooren hij 't geweergeschot, dat henenberst, omtrent hem. Nu en weet hij van geen duizenden, die, opwaards ziende, roepen hoe 't al hemelvier en vonken is. Geen volk en ziet hij vluchten en geen kinders, op den arm getorscht, [pagina 706] [p. 706] die schrikkend schreeuwen. Poppen nu en raderwerk en ziet hij meer, die breken, braken, branden, schier alsof de lucht vol sterren en vol bliksemende zonnen zat. Het vier, dat in zijn herte leefde, is uitgedoofd: hier slaapt hij nu! Wij stonden daar ... tienduizenden! Neen, twintig stille vrienden, die, omleege ziende en sprakeloos, hem volgden, daar hij henenvoer voor eeuwig; die beminden hem, ten grave toe en verder nog! o Waker, die de dooden hier bewaakt, in uw gebeden hem, indachtig zijt: des morgens, als de nooit vermoeide zonne uitgaat en leven strooit in 't doodenveld. Des avonds, als 't al slapen gaat en, moegeleefd, te sterven zoekt een stonde of twee; indachtig hem dan weest, aleer gij slapen gaat. Des nachts, als heel uw kudde ligt omtrent u, hunnen herder, dien alleen die lieve zonne zal ontwekken, als het morgen is: indachtig weest den doode dan, als 't leven u de ruste ontzegt. 8-1-'99 Vorige Volgende