Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 704] [p. 704] Vader overleden o Al te kwade boodschapper, die, bitsig als een horselbie; die, stekende als een degenstoot; die, snel gelijk den bliksemslag; die, stom en doof, noodzakelijk, te mijwaard op de snaren komt gevlogen van den teekendraad! Te gauwe, och armen, vindt ge mij en biedt gij, in uw bitsigheid, de boodschap, - en geen troost daartoe! - dat ‘vader overleden’ is! Ge'n zegt niet hoe hij, vroomgezind, zijn kruise en zijne ellenden droeg; g'en zegt niet, echt en recht, hoe hij onwankelbaar geloovig en betrouwende in Gods goedheid was; g'en zegt niet hoe beneên den bast van buitenwaardsche onteederheid, hij teêrheid in zijn herte borg; g'en zegt niet hoe, van 's morgens vroeg tot 's avonds, hij was werkzaam; hoe 't gevaar hij niet en minde, niet en vreesde, daar 't de plicht beval; g'en zegt niet hoe nauwkeuriglijk hij omzag, daar te zorgen viel voor kinderlijke onschuldigheid; g'en zegt niet hoe noch wat hij was, vóór God en vóór de menschen: gij en steekt me ... en gij en stoot me maar dóór 't herte, dat hij henen is, mijn broeder! Van geen zielenruste en rept gij! - Och, hoe herteloos doorslaat mij nu die bliksemslag [pagina 705] [p. 705] en biedt hij me, in zijn bitsigheid, de boodschap, - en geen troost daartoe! - dat ‘vader overleden’ is - Zijn ziele God genadig zij! o Al te kwade boodschapper! 1-1-'99 Vorige Volgende