Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 528] [p. 528] Salix vitellina, L. Wijdauw, wat zijn uw' wiskens net, goudgeluw, al vol groen bezet, dat mat is, en als morgengrauw: dat nijgt, vol nesschen hemeldauw! Op ieder loofken, elker wis, een levend leekske liggende is, dat beeft, dat loopt, dat valt, dat vaart - en 't loofken danst - te grondewaard. 't Is lieflijk! Laat de zonne maar, die dompelt in de dampen daar, nog nuchter zijn; en 't morgenlicht, dat 't wolkenzwerk op de aarde zicht, nog nevelachtig: helder lacht, wijdauwstruik, al uw' wissenpracht; met glans daarop, en vochtigheid, die 't goud veredelt, heengespreid. Verkoelend een aanschouwen is 't, nog schoonder, want 't de zonne mist, en zuiver ... als een kindgelaat, dat, moegeplonst, de tobbe uit gaat. U dankt, o God, mijn herte en zin: 't wijdauwrijs ook - heeft schoonheid in! 20-10-'95. Vorige Volgende