Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 526] [p. 526] Goenavond Geen' heerdstêe nu, geen' kave, in 't dorp, of rook 'n laat ze puilen ten avonde in, die nederdaalt. De vogels zijn gaan schuilen. Gaan schuilen nu ook, meer als moê, gaan stillekens, beneden hun eigen dak, de menschen, met hun' afgewrochte leden. Geen' heerdstêe, en geen' kave, of elk 'n heeft er ééne in de ooge: ‘De vrouwe steekt het houtvier aan, de rook gaat rechte omhooge.’ Heel 't schamel dorp is moê- en matgekruid, gekreund, gekropen, 't allaam gewend in 't akkerland ... en stakestijf gestopen. Hun' ruggen gaan ze rechten en, te langen tijd gebogen, zal iedereen nu, zorgeloos, zijn pijpke rooken mogen. [pagina 527] [p. 527] Te berde staat, en roept alreê, de zoppekom: al keuken, al eetzale is het leemen huis, al kittelende reuken. ‘Goenavond, Jan; goenavond, Joos; goenavond, al te zamen: tot morgen! Smake uw eten, en ... Zoo moge 't wezen! Amen.’ 22-10-1896. Vorige Volgende