Aan Elodie Willemijns
In 't Klooster Sr. Marie De Saint Guidon
Gij hebt gehoor en hert genoeg om dichtertale
te vatten, zoo een Dichter tot u spreekt,
maar Dichters zijn daar weinig; altemale
en leent ze 't horkend herte niet: het breekt,
het breekt zoo licht, dat hert, vol brooze teederheden,
dat hij die God niet vreest, die 't heeft gemaakt,
het, met een enkel woord, gebroken smijt beneden,
ja, zoo hij 't, met een adem zelfs, te ruw genaakt!
Zoo zijt gij! Schat uw zelven hoog genoeg, want heden
is heilig niets meer, voor 't onheilig menschdom; niet
of wordt, spijts alle liefde, al met den voet getreden,
en 't geen God zelf vereert veracht men daar Hij 't ziet!
Zijt beter als al 't beste dat onheiligen weten:
zijt hemelsch voor al 't aardsche dat m'u vraagt;
weze, om dit leven zelf, dit leven niet gesleten,
maar leeft, om hooger iets, in blijder blijdschap, maagd!
Dan zal u 't herte niet en 't leven zelf versmachten;
dan zult gij rusten, rustend schouwen, en,
vrij, edel, varen, door deez' donkere sterrennachten,
naar Hem, het Licht alleen, die is en zegt: ‘Ik ben!’
11 Juli 1876 (?) |
|