Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 473] [p. 473] Het getouwe 'n mocht ik maar twee zielen hebben, 'n mocht ik maar twee menschen zijn, 'k zou weven mij tweêrhande webben: een' webbe groef, een' webbe fijn. Een' webbe zou 'k, van zonne en zijde, mij weven, en van goudgespin; met boomen en met blaren, blijde, met meer als een schoon blomken in. Mijne ander' webbe, en tweede leven, 'n liet ik maar, onaangemoeid, geschoren zijn, getouwd, geweven, zoo 't in en deur 't getouwe vloeit! Doch neen: ik zal, van ziele en lijve, de wever van één' webbe zijn, zoo lange 'k in dit leven blijve, van zuur en zoet, van groef en fijn. [pagina 474] [p. 474] Den inslag en den drom van 't leven van goed heeft God, en kwaad gespin, van zijde en wolle en werk gegeven, met hier en daar een blomken in. En, zittende op mijn krank getouwe, zoo weve en werke ik, dag en nacht, aanziende, vol goe hope en rouwe, den Heere, die mijn werk verwacht. 24-12-1896. Vorige Volgende