Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [De bladerlooze boomen, ongedurig] De bladerlooze boomen, on- gedurig en verlegen, staan vechtende in den voorjaarswind, en weg- en weêrgeslegen; ze buigen, dat de grond opheft en dat hun' wortelpezen, hoe vaste ook en hoe verre en die- pe zijwaards ingevezen, begeven moeten. 't Zoeft alom en 't zucht. De talkken tieren lijk wolven, die verhongerd in de wilde bosschen zwieren. Geen' musschen meer, geen' vogels, die 't bestaan een huis te nazen, daarin zoo menige onbekende en booze gasten razen: ze vluchten! 't Is al eendlijkheid, al woede, en wilde vlagen, die, tegen 't taaie takgebouw vereend, hun' wijsheid wagen, en wijken moeten. Buigen maar, gij boomen: eer veel tijden zal 't uitgewaaid en verder zijn gevlucht, dat felle strijden. 11-2-1893 Vorige Volgende