Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 461] [p. 461] Vuistrecht Ellendig, al me' leven, zonder oost of troost: van iedereen verlaten en verraân, voortaan, waar wil ik me gaan loopen, om de liên te ontvliên, die, zegezingend, zoeken mij dien hals onvalsch te kerven, die de leugen hun, te leed, verweet? Ik vare en heb noch vreeze voor de dood, hoe snood; maar 'k vreeze, zonder moed en zonder hert, de smert te vluchten, en te vallen, daar de waan blijft staan; te vallen en te sterven, daar hij, loos en boos, zal roepen: ‘Dat de vuist kan, en 't gevecht, is recht!’ [pagina 462] [p. 462] De waarheid zal bedijgen: zij is, als gevals, de ‘waarheid’, schoon al 't beste dat er leeft begeeft: viel alles om haar henen, hof en huis in gruis, nog staande zou ze blijven; en, blijft een alleen, haar houw en trouw zijn, ik zal, God, en Gij met mij! 4-1-1897. Vorige Volgende