Tehuiskomst na de priester wijding
De broeder des gewijden spreekt
O!... die eene en zelve moeder
't leven met mij schuldig zijt,
gij, mijn alderliefste broeder,
gij zijt Priester Gods gewijd!
Hemel! dank om uw genade,
hij is Priester...! 't zij genoeg!
mocht mijn ziel, van 't stof ontladen,
sterven, 't viel mij nu niet vroeg.
Hij is krijgsman Gods!... geworven
met den prijze van Zijn bloed!...
Ga, verwin, of, wees gestorven,
't sterven, is 't voor God, is zoet;
ga, verlaat ons al te gader,
gij behoort den Opperheer,
neen, uw Moeder, neen uw Vader,
neen, uw eigen zelf niet meer:
trek ter Kruisvaart!... maar vermogen
tranen op den krijgsman iet,
blijft uwe oog niet onbewogen,
als zij broedertranen ziet,
toen de krijg zijn strijdbaar' helden,
kortverpoozend, missen mag,
en met rust en roem vergelden
dan, o ga 't u nooit vergeten,
dat zóó needrig plekske grond
daar, waar God u heeft gemeten
's levens eersten morgenstond;
waar, na lange en droeve jaren,
vader trotsch gaat op zijn Zoon,
| |
de eere van zijn grijze haren
en den zegen van zijn woon;
't eerste liefdelachske blonk,
dat, van Moeder opgevangen,
lavende in heur herte zonk;
ga 't u nooit geheel vergeten
't broederherte, dat om u
menig weetraan heeft gekreten,
op zijn liefdevrome schoudren,
't nederzinkend lichaam draagt
van ons beide knielende Oudren,
en met hun uw zegen vraagt.
1854 (?) |
|