Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Aan Maria Voor mijne zieke moeder o Liefste aller vrouwen, mijn herte en betrouwen, gedoog mij te aanschouwen, verhoor mijn gebed: Gij kunt het mij geven, en 'k smeeke u al beven, schenk Moeder het leven, en houd het gered! Aanschouw en zie ze treuren, en, kwijnende, naar 't graf het kranke lichaam sleuren, zij die mij 't leven gaf; o mocht ik het nu derven dat leven, 't waar mij zoet, haar éénen dag te werven ten prijze van mijn bloed. Hoe vol hij zij geschonken; hoe bitter hij ook zij, moet toch de kelk gedronken geledigd zijn van mij? Van mij, schoon 't hert mij breke, het moederlievend hert, schoon ik uw troost bespreke, o Moeder van de smert? En zal het nu geschieden, 't geen nimmer is gehoord, dat één tot U zou vlieden en blijven onverhoord? [pagina 149] [p. 149] Neen! hem zult gij aanschouwen die om zijn Moeder lijdt, gij, teederste aller vrouwen, en, die ook Moeder zijt! O liefste der vrouwen, mijn herte en betrouwen, o wil toch aanschouwen mijn dankbaar gebed! Ik smeekte U al beven, gij hebt het gegeven: mijn Moeder - heur leven, gij hebt het gered! 1855 (?) Vorige Volgende