Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 452] [p. 452] Tranen Aan Jher Karel de Gheldere van Hondswalle Tranen weent de grijze landman, tranen en hij 'n duikt ze niemand, als hij, ver van huis en erve weggegaan en voortgevaren, eens mag wederom, God wilde't, eens mag 't land zien waar hij kind was; 't land waar vad'r en moeder kind was, 't dierbaar vaders ploeg- en zaailand; tranen weent hij, liefdetranen, want geen droefheid nijpt zijn hert nu, daar hij treedt en treedt met liefde op den vruchtb'ren aardenbodem; maar, wat spreekt zijn hert, wat zegt het, in geen woorden, in geen klanken, in onmachtig traangestroomsel, als hij ziet dat 't al in bloei staat, berst en bot en bloeit en vrucht draagt, waar hij staat en, onbekend nu, peist: Wie weet er buiten U, mijn God, dat ik hier de eerste spâ stak? 28-12-1858 Vorige Volgende