XLI
Op de dood van gelukzaliger gedachtenisse
Pius IX
13 Mei 1792-7 Februarij 1878
De Koning van de Priesters is niet meer
der levenden. De mare vliegt. Elk weet het. En, gestorven,
heeft Pius hooger naam dan levend ooit verworven.
't Was hij! Daar was zulk geen! Men weeklaagt niet, veeleer
verheugt men in zijn dood, die, triomphant gebleven,
elk staaft in zijn geloove, elk steunt van die nog leven
en bidden overal. Elk zag hem niet, elk toch,
elk kent en elk bemint, elk eert en weet hem nog.
Elk zal hem kennen, weten, elk beminnen, eeren,
schoon duizend jaren nog na duizend wederkeeren.
Geen tijd meer haalt hem in, hij is de tijden voor,
en de eeuw die nog niet is ontvangt alree zijn spoor.
Verkrachting, list, verraad, zij poogden, maar zij vonden
des Pausen ziele sterk, gerust en ongeschonden.
't Was hij! Hij zag en: ‘Neen, de Pausen falen niet!’
Poogt wederom, nu dat gij hem gestorven ziet,
spant al te zamen, helle en helsche strijdgenoten!
Staat op! Hij ligt in lijke!... Uwe ure is 't! Saamgeschoten!
Geweld gedaan! Gepoogd!... En, eeuwig neergeveld,
zoo zult gij machtloos zijn in al uw strijdgeweld;
en, vallend over 't spoor van zijn' bezweken voeten,
daar zult gij, spijts uw hert, lijk Pius, zeggen moeten:
|
|