De brave Maarten
De brave maarten zijn zoo raar,
dat eene of twee, op honderd jaar,
hoe wel geteld, den waren staat
van zaken schier te boven gaat.
Men vindt er toch, en, bovendien,
zoo kom ik eere en lof bediên
van een' die hier, vol treflijkheid,
half vijftig jaar heeft afgeleid;
en, zonder een maal scheef te gaan,
heeft elkendeen hier bijgestaan.
Reeds veel maal was dit huisgezin
verrijkt met wieg- en kindgewin,
als Ursula, de wijze maagd,
kwam in dit huis eens toegedaagd;
zij wist, in een-twee-drie, den gang
van al de zaken, kort of lang:
van kelder, keuken, kamer, kas,
van ijzer, koper, kanne en glas;
van lijwaad en al 't geen daarvan
ik nauwelijks hier vermonden kan;
van hespe en haring, vleesch en visch;
van wijn en al dat drinklijk is,
tot caffé toe, dien zielentroost;
van al dat rauw blijft, dat geroost,
geklutst ofwel gekloeried wordt;
ze 'n bleef in niet met al te kort.
Maar 't geen waarvan ik boven al
hier spreken moet en spreken zal,
het is dat zij, bij dag en nacht,
al 't geen zij deed heeft wel volbracht.
Niet waar, Alfons, gij weet daarvan,
van 't geen die brave maarte al kan?
| |
En Emilie, die, uitgetrouwd,
nu zelve al twee drie kinders douwt,
gij weet daarvan, en 't deert u dat
gij nooit nog zulk een maarte en hadt?
Zelfs Borgia, in 't kloosterkleed,
zij ook maar lof en eere en weet
van Ursula, de wijze maagd.
Maar, 'k heb ze al lang genoeg geplaagd,
met al dien lof en al die eer:
ik schee' daaruit! Mevrouw, Mijnheer,
die u nog meest verheugen mag,
want, waren, 't zij de Meesters, 't zij
de Meesteressen al lijk gij,
daar zouden veel meer Urselaan
pijlrechte in hun twee schoetjes gaan,
van hier naar waar, in de eeuwigheid,
ons al de zelfste God verbeidt.
September 1880 |
|