Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Schelde De Leije en zal van mij niet klagen noch ik van haar integendeel die op heur boorde(n) ei nog onlangs heur heb gediend voor menestreel. Nochtans heur water heb ik liever als 't opgezogen deur de zon komt afgedonderd afgeregend en zachtjes zijpelt in de ton Mijn waterton. Maar heeft de Schelde niet zoo veel recht van heuren kant op zooveel eer, zij die de gronden verkwikt en 't volk van Vlanderland. Die edele Schelde die geboren zoo ver van hier een klaren vloed van levend water uit komt gieten O Vlanderland voor uwen voet. Die Schelde die vol zwangre schepen vol schatten goud ten boorde toe ons plunderen laat de beste vruchten van 't verre land nooit dragens moe. [pagina 741] [p. 741] De schoone Schelde blank en diepe diep donker nooit maai licht en klaar die vlagge en vrijheid voeden ons Vlandren laaft en ons te gaar. Zoo menig blijdschap haar verschuldigd ik niet vergeten kan vooral dat zij mij levend kleedde en sterve ik nog mijnen lijkdoek bleeken zal, van vlas dat in heur schoot geboren of in heur zoomen zoo gefijnd dat versche snee erbij de verschheid van heuren glans te missen schijnt mijn lieve Scelde - uw lof niet - uit. 1882 Vorige Volgende