Vlanderens kroone
Mag Vlandrens weerde zoon stoutmoedig Vlandren noemen,
wanneer de vreemde spot: ‘Waar is uw Vaderland?’
't en is niet om de pracht van 't glorieloof te roemen
op 't rookend slagveld in het bloedig slijk geplant;
noch om den glans alleen, glans heet het bij de volken
en nietigheid bij God, den glans die dóór de wolken
onz' letterhelden en onz' kunstenaren voert:
met eedler eene kroone is Vlandrens hoofd gesnoerd!
In 't Oosten klom de zon in rooden glans, en gloeide
omleege nog; heur straal en stroomde niet als nu
van 't hooge middagpunt op rijken oest die bloeide,
maar moeilijk boorde zij door bosschen tot aan U,
en schonk U, dierbaar land van Vlandren, de eerste vonken
van 't heilig vier dat God ontsteken kwam: zij blonken,
zij blonken, ja, welhaast tot helder licht gegloeid,
en, Vlandren, in dit licht is U een kroon gegroeid.
O Godelieve...! Uw naam, 't is honing hem te namen
voor Vlamings herte en mond, toen blonk uw roode kleur,
gij, Vlaamsche Roozebloem, in 't steken van de bramen
gedoken, en uw gloed van liefde, uw zoete geur,
uw hert was God zoo lief, zóó lief, dat Satans herte
en zwarter herte nog dan Satans ervan smertte;
uw teedren stam brak hij, en zond U hemelwaard:
van zulke bloemen wordt een eedler kroon vergaard.
Van zulke bloemen blinkt veel rijker gloriekroone
gevlochten om uw kruin, mijn Vlandren, en die lof,
die lof ontbreekt U niet, die voor den hoogen throone
des Heeren nooit verviel tot nietigheid en stof.
Ja! daar zijt gij bekend, in 't glorierijk hierboven,
waar Vlaamsche Heiligen den driemaal Heilge loven,
Hem, die de volken weegt, en Wiens getuigenis
in 't schatten van den roem alleen van weerden is.
1855 |
|