Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [o Gulden hoofd der blijde zonne] o Gulden hoofd der blijde zonne, volheerlijke, altijd nieuwe bronne van levenskracht; wie heeft u in die blauwe streken het brandend voetspoor uitgesteken en voorgedacht? Gij staat des morgens op, beneden 't bereik van sterflijke oogenleden; en, rijzend, dan verblijdt gij mensch en dier en boomen; en 's avonds laat gij los de toomen van uw gespan. o Edel' zonne, o machtig wezen, o zienlijke afgezant van Dezen die 't al beveelt; wat ben ik, of wat zijt gij, schoone, als, in des Heeren schild en kroone, een wapenbeeld? Zoo kent men aan des Ridders wapen zijn hofgezin, zijn huis, zijn' knapen, zijn heerlijk slot; zoo kan men, aan uw' pronksieraden, o zonne, uw' edelen Ridder raden: Zijn name is - God! 29-7-1889 Vorige Volgende