Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 586] [p. 586] [o Zoete honing, zeem] o Zoete honing, zeem en zog der blommen, wie zalder ooit genoeg, te vele u rommen? Wie, neerstig bietje, wie zal ooit genoeg uw werk vereeren? Geen, 't zij late of vroeg. o Maagdelijk gebouw, daar menschenvamen, hoe kundig en hoe koen, nooit aan en kwamen; 't is God die 't bietje leert en leisent hoe 't zijn edel zeemgebouw volmetsen moet. o Bie'enherders, vlug- gevlerkte schapen, voor u, gaan overal nen rijkdom rapen; neen, uit den diepen schoot der aarde, een gouden schat, maar zoeten hemeldauw, van blomme en blad. 1895. Vorige Volgende