Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] LXVIII Fideline Marie Verhaege 29 Junij 1882 Ik was hetgeen gij zijt, en meer als u misschien heeft mij de hand van God verleend en toegegeven al 't geen men in een kind zoo geren pleegt te zien, van jonkheid, levenslust en kracht om lang te leven. Wat blijft mij nu daarvan? Dat zelve en is mij niet, dat onverliesbaar scheen, standvastig aangebleven! Ik ligge in 't duister graf, geen mensch meer die mij ziet, en met een enkel woord is heel mijn lot beschreven! Toch neen! Mijn Schepper leeft, mijn hoop, mijn toeverlaat, die waakte op mij wanneer, de wereld ingedreven, ik vallen zou; Hij die mij heeft, in de overmaat van Zijn' bermhertigheid, een' helpend hand gegeven! o Jesu, blijft mij toch indachtig, en gedenkt dat niemand op U steunt, of had hij 't al bedreven, die zonder hope zal voor altijd zijn gekrenkt, en 't zalig deel beroofd van 't eeuwigdurend leven! Vorige Volgende