Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende CLXXV Mathilde P.J. de Baets 16 Februarij 1896 Hoe menig zaad, uit 's Heeren hand gevallen over 't akkerland, dat niemand en zal oesten: Gods schuren zijn 't, en de onze niet, die 't, vrij van 's werelds akkerwied, voor eeuwig hebben moesten. Wij hadden, - 't was dit zaad gelijk, - een dochterken, in deugden rijk, dat opkwam, ongeschonden van de aardsche kwalen. God aanzag zijn' krankheid, zoo 't daar lijdend lag: Hij heeft er om gezonden. 't En wies hier niet; 't zal wassen daar, geen tweemaal tien, maar honderd jaar, maar eeuwig! - Wee, die moeten, 't zij ijdel, 't zij vol schuld gelaân, uit 's werelds kwaden akker gaan, en altijd blijven boeten! Vorige Volgende