Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 343] [p. 343] CLXVI Pieter J. Boudewyn 2 Junij 1885 Ach Boudewyn, uw schoone naam klinkt troostelijk in de ooren van die, uw graf bezoekend, hier het stille zwijgen stooren des kerkhofs! Goede vrienden zijn 't, gij weet het, die u minden, en, schoon gij hun ontnomen zijt, nog uwe grafsteê vinden! Daar ligt dan al dat sterflijk was aan u, aan ons onttogen; maar gij, gij zelve en ligt daar niet, gij zijt hooge opgevlogen, tot voor den throon van die 't bedrijf der menschen, welgenegen, weet in de schaal van goed en kwaad bermhertiglijk te wegen. Uw deugd was groot, Heer Boudewyn, en liep langs alle zijden het edel vat uws herten uit, om anderen ook te blijden! God blijde u dan voor eeuwig daar, en wille uw deugd beloonen! Dat bidden wij, dat hopen wij, dat zeggen deze kroonen! Vorige Volgende