Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [Mijn oom, die, weerd gekeurd] Mijn oom, die, weerd gekeurd Gods heilig werk te plegen, het Lam, den eersten keer, vandaag hebt opgedregen den alderhoogsten God, aanveerdt dat ik, uw neef, eerbiediglijk u groete en u mijn' wenschen geev'! Zijt God een heilig werk van Zijne almogend' handen; zijt Christus een pilaar in Zijne tempelwanden; [pagina 293] [p. 293] zijt alleman een troost, een toevlucht in den nood, een raadsman en een steun in leven en in dood. Zijt ons, die u bestaan zoo na, nog lange tijden, een bronne van genot en christelijk verblijden in de eere die gij doet aan ons en onzen naam; en bidt dat elk van ons die eere zij bekwaam. Zijt mij, eerweerde, mij, den minsten uwer neven, een oom, een vader, meer, een beeld om na te leven; een leidsman hemelwaards om met u meê te gaan, en als gij God eens ziet, niet ver van u te staan! Dit wensche en wille ik, uit den grond mijns herten, oomken; en, ben ik, bij uw' stam geleken, nog een boomken, de takskes, zegt het woord dat in onz' tale leeft, ze worden boomen eens, als God hun 't leven geeft. Mei 1882 Vorige Volgende