Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende IV Sa, neemt uw' vlucht en vliegt, gedreven door 't verstand, tot boven 't hoogste perk waarin de zonne brandt: daar zult gij immer God en 't eeuwig Wezen vinden van Hem, dien ruimte, tijd noch eeuwe en kan ombinden. Sa, neêrgedaald tot in den afgrond van de zee, den diepen, donkeren duik van 't zwemmend watervee; daar zult gij weêrom God, met u gedaald ontmoeten, en Zijne altegenwoor- digheid erkennen moeten. [pagina 313] [p. 313] Hij is alwaar gij zijt of niet en zijt; alwaar gij nimmer komen kunt noch komen zult, ook daar; Hij is in u, in al dat is of was begrepen, en door geen wezen, dat Hij zelf en is, omnepen. Hij is ... Wie was er zoo als Gij zijt, ooit weleer; wie zal ooit zijn als Gij, des wezens Opperheer; Gij onbeslotene, al besluitende in Uw wezen? 'k En kenne geenen God, geen' anderen God als - Dezen! 1892-93(?). Vorige Volgende