De reuze
Uitgekleed, in 't zonnebranden,
al uw' leden naakt en bloot,
heerscher in de nederlanden,
koning van de bosschen groot,
eekenboom, zoo sterk voorheden,
wie dan heeft u neêrgestreden?
Winden vielen, vast en vele,
stormende u, en stootende, aan;
grepen u bij hals en kele,
wilden u in 't zand gedaan:
staan zoo liet het al te booze
windgevaarte u, schrikkelooze!
vonken viers en vorken schoten,
dapper, u den top omtrent:
niets en heeft ontroerd, of onder 't
bliksemvier u neêrgedonderd.
Wie dan heeft u omgestreden,
groene reus, met al uw' macht;
naakt en bloot uw' schoone leden,
effenvloers, in 't zand gebracht?
Wie kon al uw' krachten dwingen,
haarlooze, en in schande u bringen?
Staan en blijft vóór menschenhanden
niets, 't en zij dat eeuwig leeft;
koning van de nederlanden,
sterk is Hij, die nooit en beeft:
't menschdom heeft u, baas bedegen,
groenen reuze, omneêrgekregen.
|
|