Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 535] [p. 535] De winden De zee, de zee, ze 'n zoeft bijkans zoo zeer niet als de boomen, daar, wild, de winden deure rijen, te peerde, en zonder toomen. Aan 't roepen gaan tienduizenden tienduizenden van blâren, alsof 't zooveel tienduizenden van dolle menschen waren. De regen ronkt, en geuten gaan, gegeeseld, allenthenen, de natte boomen buigen doen, en bulderen en stenen. Hoort! Nog nen keer, en nog nen keer, hertuiten en hertieren de wilde winden: wederom is 't zeegeruchte aan 't gieren. Geen einde ervan! De vogels zijn gevlucht, de takken breken; verloren is de stemme mij gegaan! - De winden spreken. 5-6-10-'96. Vorige Volgende