Dichtwerken (deel 1 en 2)
(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
Koud is 't, schoon de
dagen langen;
en de bijstere
wolkenlucht
houdt den mensch bij
't vier gevangen,
daar hij schaars de
vlagen vlucht.
Zal 't dan nooit meer,
moegeknezen,
vrij, mijn hert, van
kommer zijn?
Zal 't dan nooit meer
uitgebezen,
zal 't dan nooit meer
zommer zijn?
Zonnekrachten,
brandt en bluistert,
breekt de ketenen,
schendt het graf,
daar ik zitte en,
weggeduisterd,
wachte, och arme, uw'
stralen af!
Kan 't niet helpen?
Wil noch zal men
nimmer luisteren
naar mijn' stem ...?
‘Hallelujah!’
hoore ik galmen,
‘Christus rees: rijst
meê met Hem!’
9-3-1891
|
|