Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] [Gepoeft, gepaft, ge'n hoort niet el] Gepoeft, gepaft, ge'n hoort niet el, met wappers en met wissen fel, als smijten, slaan en buischen, dat beide uwe ooren ruischen, op vodde en lap en vuil tapijt, dat 't kuilt en wentelt wijd en zijd, van 't stof! De greppen zweren vervaarlijk, onder 't scheren der groeve en fijne bezems, daar 't gerokte volk meê henen vaart de straten langs. Ze gieten, bij heele en gansche vlieten! Past op, en niet te bij en gaat, gij heeren: heel dien waterstaat en zult ge, of 't zal u rouwen, niet stooren. Zwicht de vrouwen, die heerschend met den bezem staan, of seffens zal hun tonge gaan! 't En baat hier niet als vluchten en, stille, of luide, zuchten: 't Zij binnen of 't zij buiten huis, geen vrijheid meer: 't is ‘groote kuisch!’ 'k Ga ievers om een glaasken: te naaste weke is 't Paaschen! 1892 Vorige Volgende