Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 586] [p. 586] Aan Edmond Ik schreef een dichtje en zond het u, een week of drie geleden: ik vond het dichtje en kom het nu een tweede maal te lezen. Al d'eenen kant - gij schreeft het uit - daar staat het dichtje, en even al d'ander kant van 't bladtje juist en had ik niet gekeken, eer nu, dat ik, uit rustenslust, in mijn verblijf geweken, al d'ander kant daar kom, o kind, uw wederverzen tegen! En dank is 't eerste woord daarvan en dank is 't tweede, en weder het derde is dank en 't vierde dank! o Deugd van dankbaarheden, die diepe en lang gedoken mij ten letsten eens gebleken veel schoonder en veel liever zijt, oodmoedig weggesteken, als zij die valsche leugen is en zegt: 'k Ben dankbaarheden! Ik sluite, en 't laatste woord gewis van mijn gerijmde reden zal, liefste kind, verstaat dit wel, en wilt het ooit vergeten, 't vergeet zoo snel, 't vergeet zoo snel, dat woord, 't zal ‘dank u’ wezen. April 1860 Vorige Volgende