Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Quae est ista Aan Onze Lieve Vrouwe onbevlekt ontvangen Quae est ista quae progreditur quasi aurora consurgens, Pulchra ut luna, Electa ut sol, Terribilis ut castrorum acies ordinata? Wie is 't die, lijk een dageraad, klaarblinkende opgestaan, zoo schoon daar aan den Hemel staat en schettert als de maan? De zonne, die heur brandend goud rondom Haar, als een mantel, voudt, weêrbliksemt, vol van schriklijkheid: 't is als een heir ten strijd bereid! Quasi aurora consurgens Maria, Maged onbevlekt, nog schoonder duizendmaal, als 't daglicht dat den morgen wekt, vol perels en coraal! Als 't menschdom diepe in zonden lag en lang verlangd had naar den dag, daar kwam hij, met den Engel zoet, die zei: Maria, weest gegroet! [pagina 17] [p. 17] Pulchra ut luna Wanneer de zonne in 't westen zinkt en zeewaards henen gaat, 't is zij die op de mane blinkt, en spegelt heur gelaat. Zoo is 't dat Gods genade viel op d'Hemelblanke maagdenziel, en dat Maria's overvloed ons' duistre herten blinken doet. Electa ut sol Maar als de zonne door den trans heur gouden stralen schiet, dan smelt de bleeke sterrenglans en 't manelicht tot niet. Maria draagt om 't maagdenhoofd een strale die de zonne dooft, en al dat heilig is en schoon, het blinkt in heur twaalfsterrenkroon. Terribilis ut castrorum acies ordinata Rijst op dan, Maagdenzonne fel, en schiet uw bliksemvier op 't draakgebroedsel dat, uit d'hel, herhaalt zijn snoo getier; dat, Onbevlekte, uw Naam benijdt, dien gansch het Christen volk belijdt; vertreedt, vertrapt het vinnig straal dier ketterslangen al te maal! 1855 Vorige Volgende