| |
| |
| |
Principium a Jesu
't Is reden, dat de Christen nu verdoove Het oude woord: Principium a Jove.
Jupyn is wind, en daarom moet na dezen Van Jesus' naam al ons beginsel wezen:
PRINCIPIUM A JESU! J. STALPAERT VAN DER WIELE
(† 1630)
't Is schoon, bij 't eerste zonopstaan,
als 't blinkend oosten zwemt
in 't licht, den leeuwerk ga te slaan,
die zingt en klemt en klemt.
't Is schoon, wanneer de Meie pronkt,
door 't groene van heur knopke lonkt
en 't pinklend hertje ontbloot.
't Is schoon wanneer de wind opstaat
al wandlen weg en weder gaat,
't Is schoon wanneer, lijk ruischend goud,
het kooren sperkt en zwaait,
en, reuzlende, op en neder douwt
't Is schoon wanneer de beêklok klinkt,
en 't smeltend stemgezucht
der klokken uit den torre zingt,
in 't walmen van de lucht.
| |
| |
't Is schoon als 't zaadtje, dóór den grond,
zijn eerste priemke toogt,
en, tintlende in den morgenstond,
zijn doomend kopke droogt.
't Is treffend als men, langs de ree,
hoort roepen, sprekende op de zee,
't Is grootsch wanneer de donder botst
door 't zwijgen van 't Heelal,
en rijdende op de wolken rotst,
die dreegen met zijn val.
Hoe schoone is Moeders tranenlach,
haar zoent en stamelt: ‘Moeder!’ ach,
Doch schoonder als dat blij geluid,
en al dat blinkt en blomt,
wanneer des dichters mond ontsluit
en Jesus' name zingend zegt,
hem in zijn lied vereent,
aanbidt, en 't zinkend hoofd daar legt,
en door zijn vingers weent;
aan Jesus' name glorierijk,
en, in den geeste, u, Katholijk,
| |
| |
o Engel, Geest der poësij!
en geen verbeelding, schenkt het mij:
Hem zij mijn taal gewijd!
Hem, dien 'k onweerdig namen dorst,
in 't smachten van mijn ziel,
Hem, die, in mijn gekwollen borst,
Hem dien de dichter menigmaal
durft lastren, volgende, in zijn taal,
Dat herte en mond en stemme en al
en, of ik eens mijn woord ontval,
mijn stemme ontvalle mij!
Dan op, gij Dichtren, schaamt u niet;
voor Jesus de eerste stem,
voor Jesus! en het laatste lied
voor Jesus, nog voor Hem!
1856 (?) |
|