Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 437] [p. 437] VI Zomermaand [pagina 439] [p. 439] Hier ben ik o Groote God, in 't sterrenheer herkenbaar uit der maten, 'n wilt, die maar een mugge en ben, een zandeken, mij laten! Het middent al terug naar U, 't gewordene uit Uw' handen; en toomend houdt Gij alles in 't onmijdbare Uwer banden. Uw eigendom is al hetgeen Gij, dagelijks of zelden, als leenheere, in mijn' handen zet; 't is 't Uwe, en 'k wille 't gelden. U manschap doen, naar ridders recht en eere, is mijn betamen, en nooit en zal 'k mij Uws, o God, diens schild ik drage, schamen. Hier ben ik, Uw ontbiên getrouw: slaan anderen, verwaten, den aweg in, 'k en wille, o goede, o groote God, U laten! 25-12-1896. Vorige Volgende