Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Dondermaand De wolkenweg bedijgt vol eendlijke oorlogschepen, wier witgezeilde macht de koele westerzwepen des windloops drijven doen, en, in 't gelid zoo zaan, den hemel vol, tot in zijn verste diepten, staan. De zonne speelt daarin, met honderd duizend monden geschuts; die, scherp gelaên, 't gebruikte lijndoek wonden van 't scheepgevaarte: 't licht en 't duistert, keer om keer; en, schielijk overwolkt, en zie 'k geen' zonne meer. Gaat 't regenen eindelijk, en, zoo 't de boeren vragen, een' ongetelden oest van goud en zelver vlagen? Gaat 't regenen? Donker is 't, nog donkerder. Med een, daar bliksem' het, en 't buischt een zware dondersteen! Het windrad is gekeerd, de hemelwanden breken, en neerstig - vlucht in huis! - zie 'k al de daken leken: God zegent het geweld des hemels, de eerde doomt en davert, van 't geluk dat in heure aderen stroomt. 30-4-1893 Vorige Volgende