Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 686] [p. 686] Voorbij ... is, eer het woord voluit mijn' tonge ontvalt, het vlerkgeluid des vogels, die al dorpen wijd van hier is, haast in géénen tijd. Voorbij, zoo vaart het stoomgetuig, met vier- en vonk- en rookgespuig, de schenen af, één stonde, en is verdwenen in de duisternis. Voorbij, zoo zie 'k de schaduw langs de stappen gaan mijns wandelgangs, en schielijk al 't nieuw akkergroen, gemeten verre, in 't donker doen. Voorbij, zoo vaagt een striepken licht de valsterre over 't aangezicht des nachts; en ik ... 'k en zie daarvan geen speur, eer zesse ik tellen kan. Voorbij, o God, u uitgespaard, gaat alles heen- en tendenwaard; gaat al dat is of was voorbij: Gij zijt alleene en blijft God, Gij! (Aan E.H.D. Pattijn.) Kortrijk-Brugge, 10-5-'98 Vorige Volgende