Dichtwerken (deel 1 en 2)(1949-1950)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [Margarita, perelschoon] Margarita, perelschoon, weerd een' keizerinnenkroon was uw' name en van bedieden prachtig, bij de Grieksche lieden. Margarita, blomken fijn, kander wel iet schoonder zijn als de naam van de edele blomme, die 'k te Paaschen tegenkomme in de weiden, breed en wijd, binst den nieuwen zomertijd? Ja maar, nog veel schoon- en eêlder, en een ware zinnebeelder van God zelve, wijlen eer, was uw naam nog, alswanneer [pagina 98] [p. 98] Christus' eerste volgelingen in de catacomben gingen God ontvangen, onbekend, in Zijn heilig Sacrament. Dit geheem wilt wel beseffen en daartoe uw hert verheffen, want: ‘Geen Margariten ooit voor de verkens heengestrooid,’ zei de Meester, en dat zeggen wisten wel in 't werk te leggen de eerste christenen, die verveerd zaten onder Nero's zweerd. Om 't misbruiken af te keeren van het Lichaam onzes Heeren, mieken zij uw' schoonen naam, Margarita, God bekwaam; en wanneer zij duister spraken, in hun' kerkelijke zaken, van ‘tot Margaritam gaan’, dat was ‘onzen Heere ontvaan.’ Ach, vandaag hebt ge ook ontvangen 't gene uw kinderlijk verlangen wenschte al zulk een' langen tijd, Margarita! Heel verblijd heeft uw herte, op dezen morgen, in zijn' diepsten grond verborgen Hem, die Margarita is eerst en meest van al, gewis! Zijt dan perel, zijt dan blomme, zijt God zelve eens willekomme, die nu ons Machrietjen zijt, in den hemel, voor altijd! 4-3-1890 Vorige Volgende